De Boombuis van Bloemendaal

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een houten boombuis.

Begin 2021 werd gestart met de herinrichting van de woonwijk Veen en Duin in Bloemendaal. Daarbij werd het bestaande riool in deze woonwijk vervangen door een gescheiden stelsel. Het schone regenwater wordt daarbij afzonderlijk van het rioolwater opgevangen en afgevoerd naar de nieuwe waterpartij, die als waterberging dient. De omvangrijke graafwerkzaamheden ten behoeve van de waterpartij werden archeologisch begeleid door Theo Nieuwenhuizen van de Archeologische Werkgroep Haarlem e.o. De boombuis is in 2023 voor conservering door restauratieatelier Restaura in Heerlen behandeld en aansluitend in het Provinciaal Depot in Castricum – Huis van Hilde – ondergebracht.

De aangelegde waterpartij als bergbassin voor schoon regenwater en ter regulering van de lokale waterhuishouding.

Doorboorde boomstam
Tijdens deze graafwerkzaamheden werd een boomstam gevonden. Uit onderzoek op de kant bleek de boomstam doorboord te zijn. Aan het uiteinde was de doorboorde boomstam voorzien van een taps toelopende houten afsluitstop, met aan de zijkant een pin als handgreep.

Blekerijen
Historisch kaartmateriaal uit 1599 wees uit dat op de vondstlocatie destijds een aantal blekerijen waren gevestigd. De uitgeholde boomstam heeft gediend als een aanvoerbuis waarmee helder kwelwater voor de blekerijen. De vele blekerijen die vanaf de zeventiende eeuw rond Bloemendaal en omgeving zijn gevestigd, waren voor het bleekproces namelijk afhankelijk van schoon (duin)water. Dit schone water werd vaak in dichte houten goten ondergronds naar de gewenste locatie gevoerd. Als variant hierop werd kennelijk ook stelsels van aaneengekoppelde holle boomstammen toegepast, die het benodigde water langs de verschillende productiegangen van de blekerij leidde. In dit geval betrof het een uitgeholde boomstam die als transportbuis fungeerde voor de blekerij van Jan Arijansz.

Fragment uit de kaart van Adrian Ockersz uit 1599 destijds in 1954 geprojecteerd op de toenmalige kadastrale kaart. De rode stip op deze kaart geeft de locatie aan van de tijdens de ontgraving aangetroffen boombuis.

Merkteken
Nader onderzoek van de boomstam leerde dat aan de buitenzijde het romeinse getal XXXI (= 31) als merkteken staat gekerfd. Hoogstwaarschijnlijk bepaalde het aangebrachte merkteken de volgorde van de aaneengesloten boomstammen. Met de taps toelopende stop kon de toevoer van het water uit de duinen tijdelijk worden geblokkeerd, waardoor een buffer van helder duinwater werd gecreëerd. De bijbehorende pin of stok zorgde voor meer grip bij het verwijderen van de geplaatste stop.

Detail van het op de boomstam aangebrachte merkteken XXXI.

Schulpboor
Bij eerdere rioleringswerkzaamheden in de omgeving werd door Theo Nieuwenhuizen in 2008 een ijzeren voorwerp in de afgegraven grond aangetroffen. Het bleek hier om een nagenoeg gaaf bewaard gebleven schulpboor te gaan. Beide vindplaatsen liggen hemelsbreed slechts driehonderd meter van elkaar verwijderd. Dit maakt het aannemelijk dat de boombuis ter plekke is vervaardigd.

Ijzeren schulpboor voor het uitboren van boomstammen, gevonden in 2008.

Lees meer over de schulpboor van Bloemendaal in onze Vondst van de Maand.

De kachel van hofstede Sparrenheuvel

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een bijzondere witte tegel van een kacheloven.

Faience decoratie profiel

Op de huidige locatie van het tegenwoordige Sparrenheuvel in Bloemendaal had in 1599 Gerrit Dircky Slinck een blekerij en een werf, genaamd De Mol. In 1639 vindt er een verkoop plaats op deze plek van een huis en blekerij aan Jan Suijerlant. In 1739 bouwde Johan Scheerenbergh uit Amsterdam de eerste fase van de op dat moment naamloze hofstede, tegenwoordig het middelste gedeelte van het huidige Sparrenheuvel. De beschrijving van het geheel in 1739 was als volgt: een seekere hofsteede, omvatte een heerenhuis, stallen en een koetshuis.

Toen mr. Willem Munter en Wendela Eleanore ten Hove in 1775 de hofstede kochten, gaven zij de hofstede naam Sparrenheuvel.  Tussen 1822 en 1847 waren herenhuis en tuin in bezit van de Amsterdamse Willem Hendrik Backer. Meteen na deze koop gaf Backer in 1825 opdracht aan architect en stedenbouwkundige Jan David Zocher jr. voor het uitbreiden van de hofstede met een aanbouw, haaks op het bestaande huis. Zocher ontwierp de neoclassicistische gevel met zuilen, die nog altijd kenmerkend is voor Sparrenheuvel.

In 1849 verkavelde men de hofstede. In 1868 werd het huis verkocht aan de Amsterdamse Ewald Bispinck. In 1836 had Ewald Bispinck, afstammeling van een Duits aristocratisch rooms-katholiek geslacht, zich in Amsterdam gevestigd. Hij huwde in 1848 met Anastasia Kundert en werd medefirmant in de firma Bispinck & Kundert. Ze woonden op het Rokin in Amsterdam. In 1875 besloot hij een eigen fabriek te beginnen. Deze kwam te staan op de zuidwesthoek van Sparrenheuvel, aan de Korte Kleverlaan en was bedoeld voor het verven, bleken en winden van garens. In 1899 werd de fabriek gesloten vanwege te hoge concurrentie met Engeland. Tot 1890 gebruikten de Bispincks Sparrenheuvel enkel als buitenplaats, vanaf dat jaar echter ging men er permanent wonen. Ewald Bispinck overleed in 23 april 1895 en liet de hofstede na aan zijn kinderen. Nadat in 1936 de laatste telg uit het geslacht Bispinck komt te overlijden werd Sparrenheuvel niet meer bewoond. Hofstede Sparrenheuvel kwam in 1936 in eigendom van De Bispinck Stichting. In 1942 werd tijdens de oorlog het huis door de bezetters gevorderd. Aan het eind van deze bezetting bleken alle meubels en kunstvoorwerpen gestolen te zijn. Het huis was uitgewoond en leeggeroofd. In 1972 verkoopt De Bispinck Stichting Sparrenheuvel aan Henk Moed die het in 1976 verkoopt aan de huidige eigenaar die er een makelaardij en kantoren in vestigt.

Archeologisch begeleiding
In 1990 vonden er graafwerkzaamheden aan de zuidoostzijde van Sparrenheuvel plaats. Deze waren noodzakelijk in verband met nieuwbouw van het Bispinckpark op deze plek. De  graafwerkzaamheden werden deze archeologisch begeleid door Theo Nieuwenhuizen, lid van de Archeologische Werkgroep Haarlem e.o.. Tijdens deze begeleiding werden de verschillende houten afvoergoten uit de blekersperiode gevonden en gedocumenteerd.

Kachelfragment
Een bijzondere vondst was een wit kachelfragment die in de voormalige vijver achter het pand werd gevonden. Het betreft een decoratief profiel van faience. Faience is aardewerk, gemaakt van witbakkend klei met een laag witte tinglazuur. Bijzonder is de decoratie in de vorm van een zogenaamde eierlijst. Een eierlijst is een decoratief profiel in de vorm van een reeks eivormige figuren, meestal afgewisseld met pijlpunt of tong. Eierlijsten werden vaak toegepast in de Griekse en Romeinse bouwkunst, vooral bij Ionische kapitelen, en later in de renaissance. Een leuk detail over deze kacheltegel is een historisch gegeven over het interieur van het pand.Maria Nieuwenhuys-Lindner (1912-2008) verbleef als kind vaak bij haar oudooms en – tantes op Sparrenheuvel. In een brief aan haar kleindochter beschrijft ze de kachel waarvan deze tegel deel uitmaakte als een ‘ prachtige, witte hoge vierkante porselein kachel ‘. Deze stond in de biljartkamer, de grote kamer aan het einde van de gang, recht tegenover de ingang.

Warmtebron
Tegelkachels zijn ontstaan in Centraal Europa in de 12de en 13de eeuw. Later verbreidde het gebruik ervan zich uit over Noordwest-Europa. In de Middeleeuwen verwarmde men zich in de meeste huizen bij een open vuur op de vloer of in de wandschouw. Daarnaast kwam ook een gesloten warmtebron, de uit tegels van aardewerk gemetselde kachel in gebruik. De voordelen van de tegelkachel waren: afwezigheid van hinderlijke rook, een gelijkmatiger verspreiding van de warmte en een economischer brandstofverbruik. Maar daar hing dan wel een prijskaartje aan, want de vervaardiging was heel duur. Daarom treffen we ze in de 12de en 13de eeuw vooral aan in adellijke behuizingen. Behalve in adellijke woongebouwen zoals burchten en kastelen, zijn ook resten van tegelkachels in abdijen, herenhuizen, en in belangrijke stedelijke en openbare gebouwen gevonden.

Een tegelkachel

Een Spaanse exoot

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een Spaans kannetje.

Het meeste aardewerk dat tijdens een opgraving in Haarlem wordt aangetroffen bestaat uit roodbakkend aardewerk. Maar soms worden er scherven van voorwerpen gevonden waarvan niet meteen bekend is waar ze zijn vervaardigd. In 1994 werd tijdens een opgraving in de Kruisstraat te Haarlem een beerput aangetroffen. Het materiaal uit deze put is dateerbaar in de 17e eeuw en bestond uit de voor die tijd gebruikelijke scherven roodbakkend aardewerk en steengoed. Een uitzondering hierop waren fragmenten van een voorwerp van dunwandig wit bakkend steengoed dat beschilderd is geweest. Helaas zijn er grote delen weg van de beschildering weg, maar op de hals zijn nog enkele letters in rood aanwezig en naast het oor in rood een soort kwastje (afb. 1).

Afb. 1: Het kannetje uit beerput opgraving Kruisstraat, het oor ondersteund.

Navraag bij diverse kenners van aardewerk over de herkomst van dit voorwerp deden de wenkbrauwen fronsen. “Nog niet eerder gezien” was een veelgehoorde reactie. Na enige tijd kwam een keramiekkenner met een antwoord; dergelijke voorwerpen had hij weleens gezien op de schilderijen van een Spaans schilder genaamd: Francisco de Zurbaran (1598-1664). En inderdaad werd vergelijkbaar keramiek aangetroffen op zijn schilderijen. Op een van zijn werken zie we een stel geestelijken aan een gedekte tafel met twee drinkbekers (afb. 2). De bekers hebben twee oren en zijn aan de voorzijde beschilderd. Het betreft een heraldische afbeelding uit de rooms-katholieke kerk (afb. 3).

Afb. 2: Schilderij ‘San Hugo en el refectorio de los cartujos’ (ca.1655) van Francisco de Zurbarán en afb. 3: detail van een kannetje op het schilderij.

Wel heel bijzonder is dat het kwastje op het Haarlemse voorwerp overeenkomt met de kwastjes op afgebeelde drinkbekers. Vermoedelijk heeft het Haarlemse voorwerp ook twee oren gehad en een beschildering met attributen van de geestelijkheid. In de kerkelijke heraldiek bestaan strikte regels over kleur en attributen. Zo zou het rode kwastje op de Haarlemse beker kunnen verwijzen naar een kardinaal of bisschop. Hiervoor in aanmerking komt de kardinaal-infant Ferdinand van Oostenrijk (1609-1641), zoon van Filips III van Spanje, aartshertog van Toledo en landvoogd van de zuidelijke Nederlanden (afb. 4).

Afb. 4a: Ferdinand van Oostenrijk (1609-1641) door Antoon van Dyck en afb. 4b: het kardinaalswapen van Ferdinand.

  • Bron: Schilderijen van Francico de Zurbaran
  • Afbeeldingen van Wikicommons

Stilleven (ca. 1630) door Francisco de Zurbaran.

Vuurkets!

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een vuurkets.

Een vuurkets is onderdeel van het afvuurmechanisme van geweren en pistolen uit de tijd dat er nog met los zwart kruit en losse ronde kogels werd geschoten. Een vuurkets is een plat vierkant gehakt stukje vuursteen van enkele centimeters groot, dat werd vastgeklemd in de ‘haan’ van het afvuurmechanisme. Na het overhalen van de trekker klapte de haan met vuurkets naar voren en zorgde de vuurkets voor een vonk, waardoor het kruit dat kort tevoren op de ‘pan’ was gestrooid en in de loop was gedaan, ontvlamde en de kogel uit de loop werd gestuwd. Het gezegde ‘de vlam in de pan’ komt dan ook hier vandaan. Geweren en pistolen met vuuretsen werden van de zestiende tot en met de negentiende eeuw gebruikt.

Van links naar rechts: zwarte vuurkets uit Engeland en crèmekleurige vuurkets uit Frankrijk.

Vuursteenindustrie
Vuurketsen werden gemaakt van vuursteen dat voorkomt in zogenaamde vuursteenknollen. Voor het vervaardigen van de vuurketsen voor geweren en pistolen werden eerst lange stukken – de zogenaamde klingen van een vuursteenknol afgeslagen. Uit deze klingen werden dan meerdere vuurketsen gemaakt. Er bestond een speciale vuursteenindustrie om aan de vraag naar vuurketsen te voldoen want ze sleten snel. In de vuursteenindustrie werkten vaak hele gezinnen. Vooral de oorlogen van Napoleon Bonaparte hebben deze industrie een impuls gegeven. Vrijwel alle soldaten, hetzij bondgenoten of vijanden, maakten toen gebruik van vuursteenwapens.

Het vuursteenslot op spanning,

Herkomst
In de loop van de eeuwen zijn vele miljoenen van vuurketsen gemaakt, gebruikt en soms ook verloren. Het is dan niet verwonderlijk dat we vuurketsen zo nu en dan vinden bij opgravingen. Het aardige is dat we aan de kleur van het gebruikte vuursteen vaak kunnen zien door welke landen en legers ze werden gebruikt. Zijn de vuurketsen grijszwart tot zwart van kleur dan zijn ze afkomstig uit Engeland, uit Brandon in het graafschap Suffolk. De gele tot crèmekleurige ketsen staan ze bekend onder de naam van silex blond de Berry. Berry is een voormalige Franse provincie in het huidige departement Loir-et-Cher.

Voorbeeld van een pistool met snaphaan en vuurkets en daarnaast enkele losse vuurketsen.   

Verwarring
Een enkele maal worden de vuurketsen aangezien voor vuursteen werktuigen uit de prehistorie, vanwege de vorm die soms overeenkomt.

Kleipijpen!

In de rubriek ‘Vondst van de maand’ wordt kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een van de meest bekende bodemvondsten: de kleipijp. Een kleipijp werd gemaakt van witbakkende klei. Het was een breekbaar product. Daarom worden ze veel aangetroffen

Kop van een kleipijp met een stukje steel, reliefmerk in de vorm van een merel en een gekroonde M in een halo van puntjes, met aan de andere zijde een roos, datering 1730-1750, gemaakt in Gouda. Determinatie: Bert van der Lingen.

Geschiedenis
Christopher Columbus bracht de tabak mee uit Amerika naar Europa.  Aan het einde van de 16e eeuw was tabak nog een kostbaar product.  In de Tachtigjarige Oorlog vochten Engelse huursoldaten mee. Er werd echter niet altijd gevochten. Om toch geld te kunnen verdienen werkten de soldaten als pijpenmaker. Zo ontstonden er vooral in waterrijke gebieden bedrijfjes. De producten konden per boot naar andere plaatsen worden vervoerd. Ze vestigden zich bijvoorbeeld in Amsterdam, Gouda, Leiden en Utrecht. De pijpenmakers werkten samen met pottenbakkers. Zij bakten de pijpen af.  De pijpenmakers waren verenigd in een gilde. Vooral in Gouda waren ze succesvol. Zij maakten hoogwaardige producten.

Vorm van de kleipijp
In het begin van de 17e eeuw rookte men nog uit korte pijpjes met kleine kopjes en dikke stelen. De techniek om pijpen te maken werd beter, evenals het bakproces. De pijpen werden daardoor langer en de stelen dunner. De duurste pijpen uit de 17e en 18e eeuw zijn niet de versierde pijpen. Het zijn de pijpen die goed zijn afgewerkt. Ze werden vaak gepolijst en uiteindelijk “geglaasd”. Hierdoor ontstond een glans. De stelen van de pijp konden wel een lengte krijgen van 80 centimeter.

Kop van een tabakspijp met een stukje steel, reliefmerk aan één zijde in de vorm van een kaal boompje met arm en tulp, datering 1715-1771. determinatie Bert van der Lingen.:

Merken
Veel pijpjes dragen een merk in het hielstuk of op de zijkant van de kop van de pijp, ook wel ketel genoemd. Van veel Goudse merken is bekend wanneer het voor het eerst werd uitgebracht en tot wanneer het merk werd geproduceerd. Daarom is het vinden van een pijpenkop bij een beerputonderzoek een goede bron van informatie.
De merken werden aangebracht met hielstempels. Vanaf ongeveer 1625 werd in Gouda het stempeltje vervaardigd door een stempelsnijder. Het gestempelde merk was bedoeld ter herkenning van de pijpenmaker. Reliëfmerken komen vanaf 1630 op pijpen voor, tegen het einde van de 17e eeuw wordt dit meer algemeen. Ze worden aangetroffen op de zijkant van de ketel (pijpenkop).

Diverse hielmerkjes van tabakspijpen.

Haarlem
In Haarlem waren ook pijpenmakers werkzaam, maar het waren er niet veel. In de Spaarnwouderstraat is in een beerput met 17e-en 18e eeuwse inhoud een bijzonder grote hoeveelheid pijpen gevonden. Tien daarvan hadden het wapen van Haarlem.

Nationale Archeologiedag
Op zondag 16 juni 2024 is de Nationale Archeologiedag in Haarlem. De Stichting PKN (Stichting voor onderzoek historische tabakspijpen) komt naar de Bakenesserkerk en organiseert een ruil- en determinatiedag. Dit in samenwerking met Archeologie Haarlem en Team Erfgoed. Dit is van 10.00 tot 16.00 uur. Adres Vrouwestraat 12.

Komt allen!

Literatuur:

  • Verscholen in vuil Johan Ekkel, pp 102 -103
  • Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda, D.H. Duco
  • Kleipijpen, drie eeuwen kleipijpen in foto’s, W. Krommenhoek en A. Vrij, hoofdstuk 5
  • Zesduizend jaar Haarlem A. Van Zalinge, p 221

Kerstpakket!

In de rubriek ‘Vondst van de maand’ wordt kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het geen bodemvondst maar een doos van -jawel- een kerstpakket.

Tegenwoordig liggen alle opgegraven scherven keurig opgeslagen in professionele kratten in het gemeentelijk depot. Maar in de prille jaren van de Haarlemse archeologie werden door de AWH -nog voor de intrede van de inmiddels ook klassieke bruine kartonnen ROB-dozen- uiteenlopende doosjes en verpakkingen gebruikt. Een wel zeer bijzondere ‘vintage’ verpakking voor de vondsten is deze prachtige doos van een heus kerstpakket. Superleuk natuurlijk!! Het kerstpakket was voor medewerkers van de firma Cementbouw N.V. en dateert uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Vermoedelijk was een van de vroegere leden werkzaam bij dit bedrijf en is de doos na de feestdagen niet weggegooid, maar duurzaam hergebruikt. 

Biertje?

In de rubriek ‘Vondst van de maand’ wordt kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een bierflesje.

De bierfles kort na de ontdekking. foto: vinder van de bierfles

Een tijdje geleden werd door een particulier in het Spaarne een bierfles gevonden met het opschrift: Zuid Holl: Bierbrouwerij H.B.M.V.  Korte Spaarne 23 Haarlem. De vinder informeerde vervolgens of er meer over deze brouwerij bekend is.    

Goeie vraag, een dergelijke bierfles hadden we nog niet eerder gezien. Maar na wat onderzoek bleek dat op het Korte Spaarne 23 een hoofdagentschap heeft gezeten van de Zuidhollandsche Bierbrouwerij, hoofdagent was: M. Doodeheefver. De Initialen H.B.M.V. staan voor Haarlemsche Bierhandelaren- en Mineraalwaterfabrikanten Vereeniging.

Noordhollandsarchief – foto: J. Fielmich 1974

Op bovenstaand foto uit 1974 zien we de twee fraaie panden Korte Spaarne 23 en 25, in het pand links zat, blijkens het reclamebord, het agentschap. Leuk detail is dat in beide panden tijdens de zeventiende eeuw hier bierbrouwerij ‘De Olifant’ was gevestigd. Een bekende eigenaar rond 1546 was Willem Ruichaver, die naast brouwer ook raadslid en rentmeester generaal van Kennemerland was. Tot 1688 hoorden beide panden bij elkaar. Daarna kregen de panden allebei ene andere functie. Dit betekende het einde van de brouwerij. Begin twintigste eeuw vestigde zich in het linker pand het agentschap van M. Doodeheefver.  Dit duurde tot circa 1950. De exacte einddatum kon helaas niet worden achterhaald.

Kranteviewer Noord-Hollandsarchief 1 september 1907

De trouwe kogelpot

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een kogelpot. De scherven van deze potten zijn op diverse plekken in Haarlem aangetroffen, waaronder het kasteel Huis ter Kleef.

Team Erfgoed & Archeologische Werkgroep Haarlem,
scherven van een kogelpot van kasteel Huis ter Kleef

In tegenstelling tot wat de naam misschien doet vermoeden gaat dit niet om potten met kogels maar om bolvormige potten uit de middeleeuwen. Deze potten zijn te herkennen aan de vrijwel ronde vorm en een wijde opening. De kogelpot heeft zich rond negende eeuw ontwikkeld. Het oppervlak van de pot is ruw en meestal niet versierd. De naam is overigens pas veel later – begin twintigste eeuw – aan de potten gegeven.

Kogelpot, Vlaardings Archeologisch Kantoor, periode: 500 – 1499

Gebruik
De kogelpotten werden voor verschillende functies gebruikt, afhankelijk van het formaat van de pot. Zo zal de kleiner formaat pot zijn gebruikt voor het bereiden van voedsel en werden de grote potten vooral gebruikt voor opslag. Maar de potten konden ook gebruikt worden voor het serveren van voedsel.

Geschiedenis
De precieze tijd en plaats van ontstaan van de kogelpot is onduidelijk. In het begin van de middeleeuwen, nadat de Romeinen waren vertrokken, waren er weinig mensen die nog de kennis bezaten om aardewerk op een draaischijf te maken en werd er vaak vanuit Duitsland aardewerk ingevoerd. Rond de zevende eeuw werd de productie van eigengemaakt aardewerk weer opgepakt en ontwikkelde de kogelpot zich tot de meest voorkomende aardewerkvorm gedurende de middeleeuwen. De eerste bolvormige potten worden rond 700 in het Nederlands kustgebied gezien. In de hierop volgende zes eeuwen blijft de kogelpot het meest gebruikte aardewerk. Aan het einde van de dertiende eeuw is de hoofdrol van de kogelpot in Holland uitgespeeld, maar meer landinwaarts komen tot in de veertiende eeuw nog kogelpotten voor. Gedurende deze lange periode is de kogelpotvorm nagenoeg ongewijzigd gebleven. Het was dus een heel succesvolle ontwerp.

Kogelpot met vingerafdrukken, Archeologisch noodonderzoek te Erps-Kwerps, Villershof

Vrouwenvingers
De potten werden binnen het huishouden zonder al te veel hulpmiddelen gemaakt. Dit was het geval voor veel eenvoudige gebruiksgoederen. Zo werd bijvoorbeeld zelf kleding gemaakt van zelf geweven textiel. Vermoedelijk werden de potten voornamelijk door vrouwen gemaakt. Onderzoek heeft uitgewezen dat de vingerafdrukken die in de potten staan vaak van vrouwen zijn. De kogelpot werd met de hand gevormd, zonder draaischijf en mist dus de kenmerkende fijne draairingen van gedraaid aardewerk.

Randfragment met een simpele afgeronde vorm en schelpgruis magering, provinciaal archeologisch depot Zuid Holland

Productie
De kogelpot werd van klei gemaakt. Nu heeft klei de eigenschap om bij het bakken te krimpen. Om dit te voorkomen werd er aan de klei potgruis, steengruis, schelpgruis of grof zand toegevoegd. Dit materiaal werd “margering” genoemd.
De plak klei werd met een vormstok in model geklopt totdat de juist vorm van het lichaam van de pot was bereikt. Daarna werden de hals en de rand erop gezet. De rand en de hals van de pot en het lichaam werden dus apart gevormd en daarna bij de schouder (nauwste halsopening) aan elkaar gezet.

De potten werden in open vuren of afgedekte ondiepe kuilen gebakken. Door de zuurstofarme omstandigheden kregen deze potten tijdens het bakken een grijze of grijszwarte kleur. In de dertiende eeuw zien we zoveel uniformiteit in de kogelpot dat er waarschijnlijk al ‘bedrijfjes’ waren die niets anders dan kogelpotten maakten. De randen zijn allemaal gedraaid en voorzien van een profiel. Vanaf dit moment zijn het de mannen die de productie van de potten overnemen van de vrouwen.

In deze periode kwam het ook in de mode om de buitenkant van de potten met kraslijnen van een bezem te versieren. Dit wordt borstelstreek-versiering genoemd. Ook wordt er soms voor de stabiliteit een standring onder de kogelpot gezet. Naarmate de draaischijf definitief het handwerk overneemt, komt er een meer variatie in het aardewerk en raakt de kogelpot op de achtergrond. De kogelpot verdwijnt dan na zes eeuwen trouwe dienst van het toneel.

Kogelpot op standring met borstelstreekversiering, gevonden bij kasteel Oisterwijk te Beverwijk, oneindig Noord Holland



Literatuur:

Verhoeven A.A.A., 1998: Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland, Amsterdam

Diederiks A.,2011: Kogelpotten, uit oneindig Noord Holland, Huis van Hilde

De roemer

Roemers uit de zeventiende eeuw, aangetroffen in beerputten tijdens archeologisch onderzoek onder de Gravinnehof te Haarlem, collectie en foto’s Team Erfgoed Haarlem, vakgroep Archeologie.

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het de roemer.

De roemer of Römer is een groen getint glas waar witte wijn uit gedronken werd in de zeventiende eeuw, zowel in Duitsland als in de Nederlanden. De roemer bestaat uit een voet, een holle schacht, gedecoreerd met noppen en een kelk of cuppa. De kelk en schacht worden als een holle ruimte geblazen, maar worden visueel gescheiden door een geribbelde glasdraad. De noppen waren bedoeld om het wegglijden van het glas uit vette vingers te voorkomen. Vorken waren toen nog niet algemeen in gebruik. Roemers werden gemaakt in diverse grootten. De kleinste maten konden gebruikt worden voor het drinken van gedestilleerde dranken zoals brandewijn, de hele grote maten voor het drinken van bier. De prent van Matthijs Pool toont het gebruik van een klein roemertje. Het onderschrift luidt: “Tabak verdroogt en is der Vrouwen vijandin. Maar dit Rossoolisje geeft krachten aan de Min”. ‘Rossoolisje’ is afgeleid van het Italiaanse rosolio, brandewijn met een aftreksel van rozenblaadjes en andere ingrediënten.

Matthijs Pool naar Cornelis Dusart, De drinkster, collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Herkomst uit Duitsland
Duitsland exporteerde sinds het begin van de vijftiende eeuw veel eenvoudig groen gebruiksglas naar onze streken. Dit glas is geblazen van slecht gezuiverde grondstoffen: zilverzand, kalk en het smeltmiddel potas, de as van bomen en planten. Het wordt ook woudglas (waldglas) genoemd. De groene kleur ontstond door ijzerzouten die in ongezuiverd zand voorkomen. Woudglasproducten uit de vijftiende en zestiende eeuw zijn de maigelein, een lage dikwandige en geribbelde drinkkom en de berkenmeier, een conische deels met noppen versierde beker. Uit de berkenmeier ontwikkelde zich in de tweede helft van de zestiende eeuw de roemer.

Roemers zijn in enorm grote hoeveelheden vervaardigd. Om een voorbeeld te geven: een glasoven in het Laubacher Wald, in de buurt van Frankfurt am Main, produceerde in 1607 in 31 weken tijd 55.349 roemers. In 1685 kreeg dezelfde glasoven een bestelling uit Amsterdam voor 30.000 roemers. Ondanks die grote hoeveelheden is het goed te bedenken dat alleen mensen die het zich veroorloven konden, wijn dronken uit glas.

Cornelis Dusart, Oktober (wijnmaand): het proeven van wijn, collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Haarlem
In Haarlem zijn op diverse plaatsen roemers gevonden. Op Nieuwe Groenmarkt 6 is in een zeventiende-eeuwse laag van een beerput veel glas gevonden. Hiervan vormden maar liefst 22 roemers een groot aandeel. Een andere belangrijke vindplaats in Haarlem is het terrein tussen de Gravinnesteeg, Helmbrekersteeg en het Spaarne. Op deze locatie woonden rijke lieden, waaronder bierbrouwers die tevens burgemeesters waren of een belangrijke functie in het stadsbestuur hadden. Hier was de ‘goudkust’ van Haarlem. Dit is gebleken uit de inhoud van de beerputten. Naast veel glaswerk bevatten die ook bijzonder aardewerk zoals vroege majolica en Italiaanse faience. In verscheidene beerputten zijn ook roemers gevonden. De gevonden exemplaren vertonen variaties zoals ronde, ovale en schaalvormige kelken, korte en lange schachten, vlakke en sterk prominente noppen, lage en hoge voeten.

Pieter Claesz, Stilleven met zoutvat en roemer, collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Achteruitgang
In de achttiende eeuw ging de kwaliteit van de roemer achteruit. De schacht werd korter met minder noppen, die ook nog eens slordig gevormd waren. De hoogte van de voet nam toe en de cuppa werd kleiner en meer gesloten. De roemer werd ook van dikker glas geblazen waarbij de kleur vaak donkerder werd. Hierdoor verloor de roemer zijn elegantie en was niet meer bestemd voor de rijkere huishoudens.

Roemers zijn vaak afgebeeld op zeventiende-eeuwse stillevens zoals dat van Pieter Claesz en vele anderen. Vooral het schilderen van doorzichtig glas met inhoud was een uitdaging.

Drink dr. Dennis!

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het niet een maar twee flesjes.

Soms komen we op opgravingen glaswerk tegen uit het begin van de twintigste eeuw. Vaak zijn de etiketten verdwenen en kunnen we meestal niet meer achterhalen welk middel in de fles heeft gezeten. Dit was wel het geval bij enkele flessen die in een glasstort werden aangetroffen. Op de zijkant ervan zijn duidelijk de initialen D.D.D. in het glas te lezen.

 

Huidaandoeningen
Na een speurtocht kwam het verlossende antwoord: een advertentie in het damesblad Libelle, uit 1941. Hierin wordt een middel aangeprezen dat als genezend en verlichtend tegen diverse huidaandoeningen en gebruikt als een soort schoonheidsmiddel. De letters D.D.D. staan volgens de advertentie voor dr. D. Dennis. Deze naam was niet zomaar een verzinsel. Vooral op Amerikaanse medicijnflessen kwamen dergelijke namen met dr. veel voor. het suggereerde een goede kwaliteit waardoor het product opviel en sneller werd verkocht.

 

Advertenties
Ook in het Haarlems Dagblad uit 1919 werden twee advertenties gevonden. Volgens de ene advertentie werkte het middel uitstekend bij zweren en grote pijnlijke etterende wonden. In de andere advertentie wordt het middel aangeprezen als ‘het beste voor de kinderen’ en ook dat het een grote hulp is tegen dauwworm en ringworm. Fraai is de afbeelding in deze krant met vier dansende kinderen rond een fles D.D.D.

Schiedamse glasfabriek “De Schie” anno 1912

Glasblazen
Flessen als deze werden in een zogenaamde trapvorm vervaardigd, waarbij de glasblazer de bol stroperig glas aan zijn blaaspijp uitblaast in een mal. Met zijn linkervoet kan hij de pedaal naar beneden trappen zodat de tweedelige mal openslaat en de fles die nog aan de blaaspijp vast zit verwijderd kan worden. Op de foto houden twee mannen een klem- of buspontiel vast, hiermee kon de fles aan de blaaspijp worden overgenomen om te worden losgemaakt en verder afgewerkt.