Kijkje in het archeologisch depot

Hoe leuk is het om eens binnen te kijken op een plek waar je normaal niet kunt komen? Op zondag 19 juni houdt het archeologisch depot een open dag. Hier worden voorwerpen bewaard die bij opgravingen in Haarlem zijn gevonden. En uiteraard helpen de leden van de Archeologische Werkgroep Haarlem een handje mee. Komt je ook?  

In het depot ligt van alles; van kookpotten tot tegels en van leren schoenen tot botmateriaal. Allemaal bij archeologisch onderzoek in Haarlem tevoorschijn gekomen. “Alles moet op een speciale manier verpakt worden, een voorwerp van hout bewaar je bijvoorbeeld op een andere manier dan metaal”, vertelt Marjolein van den Dries, conservator van het Archeologisch Museum Haarlem aan de Grote Markt. “Zo zorgen we ervoor dat deze vondsten uit het verleden van Haarlem zo goed mogelijk bewaard blijven.”

Schat aan informatie
De deuren van het archeologisch depot zijn normaal gesproken gesloten voor het publiek. “Het leuke is dus dat je nu een kijkje kan nemen op een plek waar je normaal niet komt. We hebben natuurlijk ons museum aan de Grote Markt, waar de mooiste vondsten te zien zijn. En ook in de Bakenesserkerk waar het team Erfgoed werkt, zijn vitrines met voorwerpen. Maar daarnaast zijn er nog een heleboel spullen die in de afgelopen decennia opgegraven zijn, die je normaal niet kunt bekijken. Nu dus wel.”

De vondsten in het depot vertellen ons van alles over het verleden van Haarlem. “Wanneer er ergens een opgraving is, worden alle vondsten eerst schoongemaakt en onderzocht. En uiteindelijk komen ze dan hier terecht. De archeologen maken een rapport over zo’n opgraving waarin staat welke informatie over het verleden we hieruit kunnen halen.

Activiteiten
De open dag wordt georganiseerd door de archeologen van de gemeente Haarlem samen met de Archeologische Werkgroep Haarlem (AWH). Aanleiding zijn de Nationale Archeologie Dagen. Tijdens de open dag zijn er rondleidingen door het depot. Ook kun je luisteren naar verhalen over het archeologisch onderzoek aan de Nassaulaan en Huis ter Kleef. Kijk mee hoe het restaureren en conserveren van glas en metaal in zijn werk gaat. Je kunt ook zelf aan de slag met het uitpluizen van materiaal uit de gracht of een beerput. Voor kinderen zijn er leuke (knutsel)activiteiten. Heb je zelf iets gevonden, neem het dan mee naar het vondstenspreekuur. Dé kans om meer te weten te komen over jouw vondst en vragen te stellen aan de beroepsarcheologen en amateurarcheologen van onze stad!

Lezingen opgraving kasteel Huis ter Kleef
Om 14.00 en 15.00 uur wordt een lezing over de opgravingen van het Haarlemse kasteel Huis ter Kleef gehouden. De leden van de Archeologische Werkgroep Haarlem hebben het kasteel begin jaren 90 blootgelegd. Hierbij kwamen niet alleen de funderingen van het complete kasteel tevoorschijn, maar ook vele duizenden vondsten van keramiek, bot, metaal en glas. Samen met de archeologen van de gemeente Haarlem wordt momenteel het onderzoek uitgewerkt en de bewoningsgeschiedenis ontrafeld. We vertellen je graag over onze ontdekkingen!     

Locatie
De open dag is van 12.00 tot 16.00 uur. Het archeologisch depot zit aan de Korte Verspronckweg 7-9. Toegang is gratis. Ook de Bakenesserkerk is die zondag open voor publiek. Hier zijn verschillende vitrines met archeologische vondsten.

De trouwe kogelpot

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een kogelpot. De scherven van deze potten zijn op diverse plekken in Haarlem aangetroffen, waaronder het kasteel Huis ter Kleef.

Team Erfgoed & Archeologische Werkgroep Haarlem,
scherven van een kogelpot van kasteel Huis ter Kleef

In tegenstelling tot wat de naam misschien doet vermoeden gaat dit niet om potten met kogels maar om bolvormige potten uit de middeleeuwen. Deze potten zijn te herkennen aan de vrijwel ronde vorm en een wijde opening. De kogelpot heeft zich rond negende eeuw ontwikkeld. Het oppervlak van de pot is ruw en meestal niet versierd. De naam is overigens pas veel later – begin twintigste eeuw – aan de potten gegeven.

Kogelpot, Vlaardings Archeologisch Kantoor, periode: 500 – 1499

Gebruik
De kogelpotten werden voor verschillende functies gebruikt, afhankelijk van het formaat van de pot. Zo zal de kleiner formaat pot zijn gebruikt voor het bereiden van voedsel en werden de grote potten vooral gebruikt voor opslag. Maar de potten konden ook gebruikt worden voor het serveren van voedsel.

Geschiedenis
De precieze tijd en plaats van ontstaan van de kogelpot is onduidelijk. In het begin van de middeleeuwen, nadat de Romeinen waren vertrokken, waren er weinig mensen die nog de kennis bezaten om aardewerk op een draaischijf te maken en werd er vaak vanuit Duitsland aardewerk ingevoerd. Rond de zevende eeuw werd de productie van eigengemaakt aardewerk weer opgepakt en ontwikkelde de kogelpot zich tot de meest voorkomende aardewerkvorm gedurende de middeleeuwen. De eerste bolvormige potten worden rond 700 in het Nederlands kustgebied gezien. In de hierop volgende zes eeuwen blijft de kogelpot het meest gebruikte aardewerk. Aan het einde van de dertiende eeuw is de hoofdrol van de kogelpot in Holland uitgespeeld, maar meer landinwaarts komen tot in de veertiende eeuw nog kogelpotten voor. Gedurende deze lange periode is de kogelpotvorm nagenoeg ongewijzigd gebleven. Het was dus een heel succesvolle ontwerp.

Kogelpot met vingerafdrukken, Archeologisch noodonderzoek te Erps-Kwerps, Villershof

Vrouwenvingers
De potten werden binnen het huishouden zonder al te veel hulpmiddelen gemaakt. Dit was het geval voor veel eenvoudige gebruiksgoederen. Zo werd bijvoorbeeld zelf kleding gemaakt van zelf geweven textiel. Vermoedelijk werden de potten voornamelijk door vrouwen gemaakt. Onderzoek heeft uitgewezen dat de vingerafdrukken die in de potten staan vaak van vrouwen zijn. De kogelpot werd met de hand gevormd, zonder draaischijf en mist dus de kenmerkende fijne draairingen van gedraaid aardewerk.

Randfragment met een simpele afgeronde vorm en schelpgruis magering, provinciaal archeologisch depot Zuid Holland

Productie
De kogelpot werd van klei gemaakt. Nu heeft klei de eigenschap om bij het bakken te krimpen. Om dit te voorkomen werd er aan de klei potgruis, steengruis, schelpgruis of grof zand toegevoegd. Dit materiaal werd “margering” genoemd.
De plak klei werd met een vormstok in model geklopt totdat de juist vorm van het lichaam van de pot was bereikt. Daarna werden de hals en de rand erop gezet. De rand en de hals van de pot en het lichaam werden dus apart gevormd en daarna bij de schouder (nauwste halsopening) aan elkaar gezet.

De potten werden in open vuren of afgedekte ondiepe kuilen gebakken. Door de zuurstofarme omstandigheden kregen deze potten tijdens het bakken een grijze of grijszwarte kleur. In de dertiende eeuw zien we zoveel uniformiteit in de kogelpot dat er waarschijnlijk al ‘bedrijfjes’ waren die niets anders dan kogelpotten maakten. De randen zijn allemaal gedraaid en voorzien van een profiel. Vanaf dit moment zijn het de mannen die de productie van de potten overnemen van de vrouwen.

In deze periode kwam het ook in de mode om de buitenkant van de potten met kraslijnen van een bezem te versieren. Dit wordt borstelstreek-versiering genoemd. Ook wordt er soms voor de stabiliteit een standring onder de kogelpot gezet. Naarmate de draaischijf definitief het handwerk overneemt, komt er een meer variatie in het aardewerk en raakt de kogelpot op de achtergrond. De kogelpot verdwijnt dan na zes eeuwen trouwe dienst van het toneel.

Kogelpot op standring met borstelstreekversiering, gevonden bij kasteel Oisterwijk te Beverwijk, oneindig Noord Holland



Literatuur:

Verhoeven A.A.A., 1998: Middeleeuws gebruiksaardewerk in Nederland, Amsterdam

Diederiks A.,2011: Kogelpotten, uit oneindig Noord Holland, Huis van Hilde

Vloerverwarming!

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een beddingtegel.

In 2018 zijn tijdens de archeologische begeleiding van de aanleg van nieuwe nutsvoorzieningen in de Haarlemmer Kweektuin enkele bijzondere voorwerpen van keramiek aangetroffen die ons in eerste instantie geheel onbekend voorkwamen. Na enig speurwerk was de functie van deze tegels duidelijk: het waren beddingtegels. Deze tegels werden in de Stadskweektuin van Haarlem voor het opkweken van planten gebruikt. De vlakke, rechthoekige beddingtegels werden in de kassen op ijzeren roeden geplaatst en vormden zo een vloer waarop teelaarde werd gestort, zodat een verhoogd kweekbed ontstond waaronder de verwarmingsbuizen liepen. Door de verwarming van de teelaarde werd de groei van de planten gestimuleerd.

Cornelis Filippo
De opgegraven beddingtegels waren aan een zijde van tekst voorzien: “C, Filippo” of “C. Filippo en Zn. Hazerswoude”. De beddingtegels zijn gemaakt in de periode 1891 -het jaar dat Filippo de pottenbakkerij Werklust (en twee jaar later ook pottenbakkerij De Nijverheid) in Hazerswoude kocht en 1917, het jaar dat hij overleed. De pottenbakkerij produceerde dakpannen en aardewerk in de vorm van bloempotten en aanverwante artikelen ten behoeve van de tuinbouw zoals aardbeipotjes en zaaibakken en bouwkeramiek zoals buizen en schoorsteenpotten.

Stadskweektuin
Rond 1900 ontstond in Haarlem steeds meer behoefte aan groen in de openbare ruimte. Om aan deze vraag te voldoen was een grotere gemeentelijke kwekerij buiten de stad gewenst. In april 1909 werd zodoende het westelijk deel van het voormalig ambacht Zuid-Akendam ingericht als Stadskweektuin. Hier werden bomen, struiken, planten en bloemen voor de parken en straten van de gemeente Haarlem gekweekt. Rond 1910 legde landschapsarchitect Leonard Springer in de Stadskweektuin een siertuin en schooltuin aan en betrok de ruïne van het kasteel Huis ter Kleef -grotendeels afgedekt met zand – in het ontwerp. Een gedeelte van het oorspronkelijk ontwerp van Springer is nog altijd zichtbaar. De Springertuin en de aangrenzende speelweide zijn nu een semi-openbaar park dat wordt beheerd door het gemeentelijk natuur- en milieucentrum Ter Kleef. De oude Stadskweektuin staat nu bekend als Haarlemmer Kweektuin.


Bronnen:
Meulen, A, van der., en Smeele, P., 2002: Jaarboek Dirk van Eek, Werklust en de Nijverheid, De pottenbakkers van Hazerswoude in de negentiende eeuw
http://www.haarlemmerkweektuin.nl/historie

Hoera! Archeologische Werkgroep Haarlem 50 jaar

Van pionieren tussen ronkende graafmachines in de vroege jaren zeventig tot publieksparticipatie tijdens de Nationale Archeologiedagen. De leden van de Archeologische Werkgroep Haarlem en omstreken (AWH) doen alweer 50 jaar onderzoek naar het Haarlemse verleden en dragen de bevindingen met enthousiasme uit. Niet alleen door serieuze bijdragen aan archeologische rapporten, maar ook via rondleidingen, lezingen en mooie verhalen op social media.

Pionieren
Aan het einde van de jaren zestig stonden in de historische binnenstad van Haarlem, net als in andere steden, grote nieuwbouwplannen op stapel. Een groot deel van het bodemarchief dreigde daarbij ongezien verloren te gaan. In deze periode had Haarlem nog geen stadsarcheoloog om deze activiteiten te begeleiden. Zodoende werd al snel een beroep gedaan op de groep amateurarcheologen van de AWN die in het naburige Velsen actief was. De gestage toename van de archeologische werkzaamheden leidde tot de oprichting van een eigen lokale werkgroep. Op 27 juni 1970 was de Archeologische Werkgroep Haarlem (AWH) een feit. De AWH vormt samen met de werkgroepen Velsen en Beverwijk-Heemskerk de afdeling Kennemerland van de AWN.

Unieke opgravingen
Dankzij de inzet van de AWH is er op veel locaties in Haarlem en omgeving opgegraven. Zo is een middeleeuwse pottenbakkerij ontdekt onder C&A in de Anegang en werden er prehistorische akkers en vuurstenen werktuigen naast het NS-station Haarlem gevonden. Het onderzoek naar kasteel Huis ter Kleef in de Haarlemmer Kweektuin was een hoogtepunt. Daarnaast zijn ophogingslagen van de middeleeuwse stadsuitleg Bakenes onderzocht en werd er zelfs opgegraven in het Archeologisch Museum, dat in de zeventiende eeuw een Vleeshal was. Er zijn in Haarlem ruim 180 locaties door de AWH onderzocht, waardoor de kennis van het vroege Haarlem sterk kon worden uitgebreid. Vanaf 1983 werkt de AWH nauw samen met de beroepsarcheologen van de gemeente Haarlem.

Binnenwerk
De werkzaamheden van de AWH zijn tegenwoordig vooral gericht op het uitwerken van oude opgravingen. Onder auspiciën van de archeologen van Team Archeologie van de gemeente Haarlem wordt momenteel gewerkt aan het botmateriaal van kasteel Huis ter Kleef. Het botmateriaal wordt door de leden van de AWH gesorteerd, zodat de botspecialisten snel met het wetenschappelijk onderzoek aan de slag kunnen. Daarnaast worden bijdragen geschreven voor het rapport over kasteel Huis ter Kleef. Na 25 jaar uitwerken nadert dit project zijn einddoel: een wetenschappelijk rapport met een Deventersysteem-catalogus met meer dan 1000 (!) voorwerpen van keramiek en glas.

Veldwerk
Regelmatig wordt meegeholpen bij opgravingen van archeologische bedrijven, zoals BAAC, RAAP en ADC. De beroepsarcheologen zijn blij met de extra handen en de lokale kennis van de AWH-leden. Een recent project was het archeologisch onderzoek door archeologisch Bureau BAAC op het terrein van het Museum voor de Geest, gevestigd in het middeleeuwse Dolhuys. Door de leden van de AWH werd gegraven en geassisteerd bij het inmeten en tekenen van de sporen, waaronder muren, beerputten en skeletten van de bewoners. Een ander project waarbij de AWH assisteerde is het onderzoek van Gierstraat 35. Het behoud van het bouwvallige pand was niet mogelijk, maar dankzij de inspanningen van Team Archeologie kon het pand voorafgaand aan de sloop bouwhistorisch worden onderzocht. Na de sloop werd door ADC een onderzoek op het terrein uitgevoerd.

De AWH hielp zowel bij het veldwerk als het wassen van de vondsten uit de aangetroffen beerput. Ook werd door de AWH geassisteerd bij het puzzelen van de scherven uit de beerput van de Gierstraat. Dankzij het geduldig puzzelen konden vele voorwerpen worden gereconstrueerd en gedateerd. Het zeefresidu uit de beerput van de Gierstraat werd aansluitend uitgeplozen en leverde vele kleine voorwerpen op als kraaltjes, kledinghaakjes, scherfjes, pitjes, pijpensteeltjes en zelfs stukjes zeventiende-eeuws (wc-)papier! Over de vondsten en verhalen van deze opgraving werd door Team Archeologie in het Archeologisch Museum een leuke tentoonstelling gemaakt.

Publiek
In de afgelopen 50 jaar zijn veel open dagen, rondleidingen, lezingen en tentoonstellingen voor het publiek georganiseerd. De AWH neemt regelmatig deel aan de Open Monumentendag, Dag van de Architectuur en de Nationale Archeologiedagen. En in samenwerking met de dienst Natuur Milieu Educatie (NME) van de gemeente Haarlem wordt jaarlijks tijdens NLDoet de ruïne van het kasteel Huis ter Kleef in de Haarlemmer Kweektuin met hulp van het publiek van bramenstruiken en struikgewas ontdaan. Hierdoor is de ruïne weer zichtbaar en beleefbaar voor het publiek.

Bouwhistorie
Een nieuwe loot aan de stam is de in 2018 opgerichte Werkgroep Bouwhistorie Haarlem van de AWH. Deze werkgroep richt zich -samen met de bouwhistoricus van gemeente Haarlem- op het in kaart brengen van de bouwhistorie van Haarlemse panden. Het bouwhistorisch onderzoek van de werkgroep staat nog in de kinderschoenen. Er zijn inmiddels enkele projecten uitgevoerd, waaronder het documenteren van kelders onder woonhuizen. Daarnaast is onderzoek gestart naar de bouwsporen van het oude Karmelietenklooster. De werkzaamheden bestaan uit archiefonderzoek en uit het documenteren van de kelders onder een heel bouwblok.

Communicatie
Zelf bezig zijn met archeologie en bouwhistorie is fantastisch, maar het delen van ontdekkingen met het publiek is nog veel leuker. Zo plaatsen we regelmatig berichten op onze website “archeologischewerkgroephaarlem.nl”. Hierin wordt onder andere ook de Vondst van de Maand besproken. Via onze Facebook-pagina ‘Archeologische Werkgroep Haarlem’ worden wekelijks berichten met foto’s van werkzaamheden geplaatst en vondsten besproken. Veel belangstellenden volgen ons en blijven zo op de hoogte van alle vondsten en verhalen. Dit is erg dankbaar om te doen. Kortom, op naar de volgende 50 jaar!

 

50 jaar AWH in 50 foto’s:

 

De roemer

Roemers uit de zeventiende eeuw, aangetroffen in beerputten tijdens archeologisch onderzoek onder de Gravinnehof te Haarlem, collectie en foto’s Team Erfgoed Haarlem, vakgroep Archeologie.

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het de roemer.

De roemer of Römer is een groen getint glas waar witte wijn uit gedronken werd in de zeventiende eeuw, zowel in Duitsland als in de Nederlanden. De roemer bestaat uit een voet, een holle schacht, gedecoreerd met noppen en een kelk of cuppa. De kelk en schacht worden als een holle ruimte geblazen, maar worden visueel gescheiden door een geribbelde glasdraad. De noppen waren bedoeld om het wegglijden van het glas uit vette vingers te voorkomen. Vorken waren toen nog niet algemeen in gebruik. Roemers werden gemaakt in diverse grootten. De kleinste maten konden gebruikt worden voor het drinken van gedestilleerde dranken zoals brandewijn, de hele grote maten voor het drinken van bier. De prent van Matthijs Pool toont het gebruik van een klein roemertje. Het onderschrift luidt: “Tabak verdroogt en is der Vrouwen vijandin. Maar dit Rossoolisje geeft krachten aan de Min”. ‘Rossoolisje’ is afgeleid van het Italiaanse rosolio, brandewijn met een aftreksel van rozenblaadjes en andere ingrediënten.

Matthijs Pool naar Cornelis Dusart, De drinkster, collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Herkomst uit Duitsland
Duitsland exporteerde sinds het begin van de vijftiende eeuw veel eenvoudig groen gebruiksglas naar onze streken. Dit glas is geblazen van slecht gezuiverde grondstoffen: zilverzand, kalk en het smeltmiddel potas, de as van bomen en planten. Het wordt ook woudglas (waldglas) genoemd. De groene kleur ontstond door ijzerzouten die in ongezuiverd zand voorkomen. Woudglasproducten uit de vijftiende en zestiende eeuw zijn de maigelein, een lage dikwandige en geribbelde drinkkom en de berkenmeier, een conische deels met noppen versierde beker. Uit de berkenmeier ontwikkelde zich in de tweede helft van de zestiende eeuw de roemer.

Roemers zijn in enorm grote hoeveelheden vervaardigd. Om een voorbeeld te geven: een glasoven in het Laubacher Wald, in de buurt van Frankfurt am Main, produceerde in 1607 in 31 weken tijd 55.349 roemers. In 1685 kreeg dezelfde glasoven een bestelling uit Amsterdam voor 30.000 roemers. Ondanks die grote hoeveelheden is het goed te bedenken dat alleen mensen die het zich veroorloven konden, wijn dronken uit glas.

Cornelis Dusart, Oktober (wijnmaand): het proeven van wijn, collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Haarlem
In Haarlem zijn op diverse plaatsen roemers gevonden. Op Nieuwe Groenmarkt 6 is in een zeventiende-eeuwse laag van een beerput veel glas gevonden. Hiervan vormden maar liefst 22 roemers een groot aandeel. Een andere belangrijke vindplaats in Haarlem is het terrein tussen de Gravinnesteeg, Helmbrekersteeg en het Spaarne. Op deze locatie woonden rijke lieden, waaronder bierbrouwers die tevens burgemeesters waren of een belangrijke functie in het stadsbestuur hadden. Hier was de ‘goudkust’ van Haarlem. Dit is gebleken uit de inhoud van de beerputten. Naast veel glaswerk bevatten die ook bijzonder aardewerk zoals vroege majolica en Italiaanse faience. In verscheidene beerputten zijn ook roemers gevonden. De gevonden exemplaren vertonen variaties zoals ronde, ovale en schaalvormige kelken, korte en lange schachten, vlakke en sterk prominente noppen, lage en hoge voeten.

Pieter Claesz, Stilleven met zoutvat en roemer, collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Achteruitgang
In de achttiende eeuw ging de kwaliteit van de roemer achteruit. De schacht werd korter met minder noppen, die ook nog eens slordig gevormd waren. De hoogte van de voet nam toe en de cuppa werd kleiner en meer gesloten. De roemer werd ook van dikker glas geblazen waarbij de kleur vaak donkerder werd. Hierdoor verloor de roemer zijn elegantie en was niet meer bestemd voor de rijkere huishoudens.

Roemers zijn vaak afgebeeld op zeventiende-eeuwse stillevens zoals dat van Pieter Claesz en vele anderen. Vooral het schilderen van doorzichtig glas met inhoud was een uitdaging.

Drink dr. Dennis!

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het niet een maar twee flesjes.

Soms komen we op opgravingen glaswerk tegen uit het begin van de twintigste eeuw. Vaak zijn de etiketten verdwenen en kunnen we meestal niet meer achterhalen welk middel in de fles heeft gezeten. Dit was wel het geval bij enkele flessen die in een glasstort werden aangetroffen. Op de zijkant ervan zijn duidelijk de initialen D.D.D. in het glas te lezen.

 

Huidaandoeningen
Na een speurtocht kwam het verlossende antwoord: een advertentie in het damesblad Libelle, uit 1941. Hierin wordt een middel aangeprezen dat als genezend en verlichtend tegen diverse huidaandoeningen en gebruikt als een soort schoonheidsmiddel. De letters D.D.D. staan volgens de advertentie voor dr. D. Dennis. Deze naam was niet zomaar een verzinsel. Vooral op Amerikaanse medicijnflessen kwamen dergelijke namen met dr. veel voor. het suggereerde een goede kwaliteit waardoor het product opviel en sneller werd verkocht.

 

Advertenties
Ook in het Haarlems Dagblad uit 1919 werden twee advertenties gevonden. Volgens de ene advertentie werkte het middel uitstekend bij zweren en grote pijnlijke etterende wonden. In de andere advertentie wordt het middel aangeprezen als ‘het beste voor de kinderen’ en ook dat het een grote hulp is tegen dauwworm en ringworm. Fraai is de afbeelding in deze krant met vier dansende kinderen rond een fles D.D.D.

Schiedamse glasfabriek “De Schie” anno 1912

Glasblazen
Flessen als deze werden in een zogenaamde trapvorm vervaardigd, waarbij de glasblazer de bol stroperig glas aan zijn blaaspijp uitblaast in een mal. Met zijn linkervoet kan hij de pedaal naar beneden trappen zodat de tweedelige mal openslaat en de fles die nog aan de blaaspijp vast zit verwijderd kan worden. Op de foto houden twee mannen een klem- of buspontiel vast, hiermee kon de fles aan de blaaspijp worden overgenomen om te worden losgemaakt en verder afgewerkt.

Vroomheid en zielenheil

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een pelgrimsinsigne.

De fragmenten van de pelgrimsinsigne van ’t Krom.

In 1988 is door de Archeologische Werkgroep Haarlem onderzoek verricht in de Bakenesserbuurt te Haarlem. Ter hoogte van ‘t Krom 29-39 kon op de locatie van enkele gesloopte panden een opgraving worden uitgevoerd. Op het terrein zijn diverse ophogingslagen uit de middeleeuwen aangetroffen. De ophogingslagen illustreren de expansie van de middeleeuwse stad Haarlem op het grondgebied Bakenes. De pelgrimsinsigne is aangetroffen op de stort van de opgraving, maar afkomstig uit de middeleeuwse ophogingslagen.

Souvenir
De fragmenten van de pelgrimsinsigne zijn de stille getuigen van een pelgrimstocht die door een middeleeuwse Haarlemmer is gemaakt. Het ondernemen van een pelgrimstocht was voor velen een teken van vroomheid en een poging om zielenheil te verkrijgen voor het hiernamaals. Ook werd een pelgrimstocht wel opgelegd als kerkelijke straf om boete te doen voor bepaalde zonden. De insignes dienden als souvenir, amulet of als bewijs voor de boetedoening van de ondernomen tocht.

Pelgrimsinsigne Maria met Kind, (Maria Aquensis), Tunica, Vera Icon, Aken, 1400-1450, Bureau Monumenten & Archeologie, Amsterdam.

Maria
Alhoewel de insigne zeer fragmentarisch is overgeleverd, kon de herkomst nog goed worden bepaald en kon het insigne worden gedateerd. Een van de fragmenten betreft namelijk de tunica van Maria. De tunica verwijst naar een gewaad van geelwitte oosterse stof, een van de belangrijkste relieken uit de reliekschat van Aken. Maria zou het gewaad hebben gedragen toen ze Christus baarde. De tunica is op veel Akense pelgrimsinsignes afgebeeld en wordt daarop vaak getoond door twee priesters of twee engelen. Van de Haarlemse insigne zijn naast de tunica randfragmenten met een ophangoogje en een houdertje voor een stukje glas overgeleverd. Dit stukje glas werd gebruikt om tijdens de vertoning een glimp van de tuniek op te vangen, zodat de drager van de insigne voor de  rest van zijn leven kracht, heil en zegen tegemoet kon zien. Vergelijkbare insignes worden tussen 1300-1400 en 1325-1375 gedateerd.

De Franse H. Jodocus (St Josse) als pelgrim ca. 1500. Wenen, privécollectie.

Massaproduct
Pelgrimsinsignes waren een massaproduct. Ze werden gemaakt van een legering van tin en lood en in mallen gegoten. Naast de goedkope tin-loodlegering werden in zilver of verguld zilver insignes gemaakt voor de meer kapitaalkrachtige pelgrims. Voor de reizigers waren de insignes een herkenningsteken van hun pelgrimsstatus. De insignes werden zodoende zichtbaar bevestigd op kledingstukken, hoed, pelgrimsstaf of aan de rozenkrans. De insignes boden bescherming op de lange en vaak ook gevaarlijke route en ze gaven de garantie onderweg van de ‘Werken van Barmhartigheid’ (eten, drinken en onderdak) te kunnen profiteren. Ook in het verdere leven van de pelgrim speelde het insigne een rol en had het een diepere betekenis dan alleen souvenir.

Toning van de tunica van Maria in 2014.

Actueel
Nog altijd, om de zeven jaar in juni, wordt de tunica van Maria uit de gouden schrijn tevoorschijn gehaald en aan de gelovigen getoond. In 2021 is het weer zover: noteer het vast in uw agenda en ga volgend jaar in juni naar Aken om dit bijzondere gewaad in de Dom te bekijken!

Tring, tring!

Gebruiksartikelen
In elke eeuw werd wel een of andere belasting op gebruiksartikelen geheven. Zo had je onder andere de deur-, wiel-, raam- en weeldebelasting. Hoe groter de deur of een raam, hoe meer je moest betalen. Van koetsen werden zelfs de wielen vervangen door een slede, want hier hoefde dan geen belasting voor betaald te worden. En fraaie meubels werden met zwart overgeschilderd om de weeldebelasting te ontlopen! Hardnekkig is nog steeds de hondenbelasting, die al uit de romeinse tijd stamt.

Duitse bezetter
Een bijzondere belasting in Nederland is de rijwielbelasting. Nederland had deze belasting afgekeken van de Fransen, die hier in 1893 mee begonnen. Er wordt al sinds 1897 op onze tweewieler belasting geheven. Rond 1924 werd verplicht om voor 3 gulden een belastingplaatje voor op je fiets te kopen. Dit metalen plaatje moest op de fiets worden bevestigd.

De rijwielbelastingplaatjes werden natuurlijk veel gestolen. Ze mochten vanaf 1933 dan ook op de linkerborst worden gedragen. De rijwielbelasting duurde tot 1941. De maakte toen een einde aan deze belasting. Deze maatregel werd door veel mensen positief ontvangen, niet wetende dat enige tijd later ook het geliefde fiets moest worden ingeleverd.

Fietsenmaker
In Haarlem werden aan het begin van een opgraving enige tientallen van rijwielbelastingplaatjes onder een vloer aangetroffen. Sommige plaatjes zaten nog in een houder en op enkele plaatjes stond nog een naam. (Op de afbeelding hiernaast is de naam deels afgedekt.)  Later bleek dat op de opgravingslocatie vroeger een fietsenmaker heeft gezeten. Mogelijk verdwenen de gehate belastingplaatjes door een gat in de vloer.

Eens kijken wanneer een uitgekookte politicus de fiets als melkkoe herontdekt…

 

 

Credits afbeelding fiets met rijwielbelastingplaatje:
website Burgers ENR – De Eerste Nederlandse Rijwielfabriek,
https://burgers-enr.net/img_5748/

 

Hoogversierd aardewerk!

Kan van hoogversierd aardewerk uit Bloemendaal

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een kan van hoogversierd aardewerk uit 1250-1350. 

In komende posts wordt nader ingegaan op de verschillende versieringsvormen op hoogversierd aardewerk.

Munnix
In 2014 werden alle opgravingsgegevens en vondsten van de Archeologische Werkgroep Haarlem e.o. overgedragen aan Bureau Archeologie van de gemeente Haarlem. Tijdens de overdracht werden in een doos een groot aantal fragmenten van hoogversierd aardewerk aangetroffen. In deze doos zat ook een briefje met de tekst ‘Munnix Bloemendaal 1947’. Uit onderzoek bleek een zekere heer Munnix in deze periode woonachtig te zijn geweest in Duin en Daal, gelegen in Bloemendaal, vlakbij het voormalige dertiende-eeuwse kasteel Aelbertsberg. Omdat de vondsten van buiten het werkgebied van de gemeente Haarlem afkomstig waren, zijn alle aardewerkfragmenten overgedragen aan het Provinciaal Depot in Castricum. De provincie heeft een van de kannen laten restaureren en deze staat nu opgesteld in de permanente tentoonstelling in Huis van Hilde.

Tekening: H.J. Calkoen (overleden 1979)

Hoogversierd
Met de term hoogversierd aardewerk wordt een groep laatmiddeleeuws aardewerk bedoeld van normaal oxiderend, roodachtig tot roodbruin en witbakkend (Maaslands) aardewerk. De buitenzijde van dit aardewerk is geheel of ten minste voor het grootste deel met loodglazuur bedekt. Deze groep wordt vooral gekenmerkt door een duidelijk geaccentueerde versiering – al dan niet in hoog reliëf. Deze versieringsvorm komt voornamelijk bij kannen voor. Het materiaal onderscheidt zich sterk van de overige lokale producten door de geaccentueerde versiering. Dit contrast met het overige aardewerk en de aanzienlijk hogere productiekosten – door een langere productietijd, extra grondstoffen (witbakkende klei) en het dubbele bakproces – zorgt er voor dat het hoogversierd aardewerk zich als een luxe product onderscheidt, dat vooral gericht is op de kanvorm als tafelgerei.

De kan van hoogversierd aardewerk in de vaste opstelling van het Huis van Hilde in Castricum

Decoratieve functie
Het hoogversierd aardewerk van omstreeks 1250-1350 is het resultaat van een reeks evoluties binnen het middeleeuws pottenbakkersbedrijf. Dit betreft zowel vernieuwingen op technisch vlak als ontwikkelingen in de smaak en welstand van de kopers en in de productie-politiek van de pottenbakkers. Hoogversierd aardewerk vindt zijn oorsprong in het imiteren van vormen uit het Maasland, waar een bandglazuur op de schouder van potten en kannen enkel een decoratieve functie heeft. Het hoogversierd aardewerk van lokale of regionale herkomst verschijnt vrij plots in de late twaalfde en vroege dertiende eeuw, kort na het opduiken van de eerste hoogversierde producten in witbakkend aardewerk, afkomstig uit Noord-Frankrijk.

Vlaamse pottenbakkers
Verschillende gegevens wijzen erop dat Vlaamse pottenbakkers zich al snel losmaakten van de strikte navolging van de Noord-Franse voorbeelden en een eigen vormentaal ontwikkelden en om deze vorm van versiering in het roodbakkende aardewerk te maken. Mogelijk zijn in de periode 1250-1350 een aantal Vlaamse pottenbakkers met hun sierproducten naar het noorden gegaan en zo terecht gekomen in o.a. Aardenburg, Haarlem, Breda, Delft, Utrecht.

Literatuur:
Verhaeghe, F., 1982, Rotterdam Papers IV, A contribution to medieval archaeology, pp.151-173

Geslaagde Archeologiedag!

Gruis pluizen, scherven dateren en zelf potjes tekenen. Het kon allemaal tijdens de Archeologiedag op zaterdag 12 oktober jl. in het Archeologisch Museum Haarlem. Samen met de vrijwilligers van het museum lieten de leden van de Archeologische Werkgroep Haarlem e.o. ruim 175 geïnteresseerden – jong, oud, Haarlemmer of van ver over de grens- kennismaken met de leuke en boeiende wereld van de Nederlandse archeologie!

Hieronder enkele actiefoto’s om nog even na te genieten: