Lezing archeologie van het vroege Amsterdam

Afdeling Kennemerland van de AWN – de Nederlandse Archeologievereniging – organiseert samen met de Archeologische Werkgroep Haarlem e.o. en het Archeologisch Museum Haarlem een lezing over de archeologie van het vroege Amsterdam. De lezing wordt verzorgd door Ranjith Jayasena, senior archeoloog bij Monumenten & Archeologie van de Gemeente Amsterdam

Op 27 oktober 1275 verleende de Hollandse graaf Floris V een tolprivilege aan de inwoners van Amsterdam. In de oorkonde werd Amsterdam voor het eerst vermeld, reden voor het feestjaar Amsterdam 750. Een geboorteakte van Amsterdam was dit niet, maar wat weten we eigenlijk over het ontstaan van Amsterdam en de eerste bewoners? Hoe zag Amsterdam er in dat bewuste jaar, nu 750 jaar geleden uit, hoe groot was de nederzetting en wat zouden we tegenkomen als we een wandeling zouden maken door het Amsterdam van 1275? Vragen die aan bod zullen komen in de lezing van Ranjith Jayasena, waarin nieuwe archeologische inzichten in de vroege geschiedenis van Amsterdam worden gepresenteerd.

De nieuwe vogelvlucht van Amsterdam in 1275. (creatie van Mikko Kriek, BCL Archaeological Support)

Ranjith Jayasena is stadsarcheoloog bij Monumenten en Archeologie van de gemeente Amsterdam. In 2020 publiceerde hij de eerste synthese van 65 jaar stadsarcheologie in Amsterdam en in 2024 samen met Gabri van Tussenbroek ‘Amsterdam, het water en de mensen. Een dag aan de Amstel in 1275’.

Wanneer: woensdagavond 24 september, aanvang 20.00 uur (zaal open om 19.30 uur)
Waar: Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt 18 K, Haarlem (onder de Vleeshal)
Aanmelden: Deelname is gratis. U kunt zich aanmelden (verplicht) voor de lezing via: aanmeldenarcheologie@outlook.com.

Gezichtsreconstructie van de eerste Amsterdammer, door Maya d’Hollosy.

De kachel van hofstede Sparrenheuvel

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een bijzondere witte tegel van een kacheloven.

Faience decoratie profiel

Op de huidige locatie van het tegenwoordige Sparrenheuvel in Bloemendaal had in 1599 Gerrit Dircky Slinck een blekerij en een werf, genaamd De Mol. In 1639 vindt er een verkoop plaats op deze plek van een huis en blekerij aan Jan Suijerlant. In 1739 bouwde Johan Scheerenbergh uit Amsterdam de eerste fase van de op dat moment naamloze hofstede, tegenwoordig het middelste gedeelte van het huidige Sparrenheuvel. De beschrijving van het geheel in 1739 was als volgt: een seekere hofsteede, omvatte een heerenhuis, stallen en een koetshuis.

Toen mr. Willem Munter en Wendela Eleanore ten Hove in 1775 de hofstede kochten, gaven zij de hofstede naam Sparrenheuvel.  Tussen 1822 en 1847 waren herenhuis en tuin in bezit van de Amsterdamse Willem Hendrik Backer. Meteen na deze koop gaf Backer in 1825 opdracht aan architect en stedenbouwkundige Jan David Zocher jr. voor het uitbreiden van de hofstede met een aanbouw, haaks op het bestaande huis. Zocher ontwierp de neoclassicistische gevel met zuilen, die nog altijd kenmerkend is voor Sparrenheuvel.

In 1849 verkavelde men de hofstede. In 1868 werd het huis verkocht aan de Amsterdamse Ewald Bispinck. In 1836 had Ewald Bispinck, afstammeling van een Duits aristocratisch rooms-katholiek geslacht, zich in Amsterdam gevestigd. Hij huwde in 1848 met Anastasia Kundert en werd medefirmant in de firma Bispinck & Kundert. Ze woonden op het Rokin in Amsterdam. In 1875 besloot hij een eigen fabriek te beginnen. Deze kwam te staan op de zuidwesthoek van Sparrenheuvel, aan de Korte Kleverlaan en was bedoeld voor het verven, bleken en winden van garens. In 1899 werd de fabriek gesloten vanwege te hoge concurrentie met Engeland. Tot 1890 gebruikten de Bispincks Sparrenheuvel enkel als buitenplaats, vanaf dat jaar echter ging men er permanent wonen. Ewald Bispinck overleed in 23 april 1895 en liet de hofstede na aan zijn kinderen. Nadat in 1936 de laatste telg uit het geslacht Bispinck komt te overlijden werd Sparrenheuvel niet meer bewoond. Hofstede Sparrenheuvel kwam in 1936 in eigendom van De Bispinck Stichting. In 1942 werd tijdens de oorlog het huis door de bezetters gevorderd. Aan het eind van deze bezetting bleken alle meubels en kunstvoorwerpen gestolen te zijn. Het huis was uitgewoond en leeggeroofd. In 1972 verkoopt De Bispinck Stichting Sparrenheuvel aan Henk Moed die het in 1976 verkoopt aan de huidige eigenaar die er een makelaardij en kantoren in vestigt.

Archeologisch begeleiding
In 1990 vonden er graafwerkzaamheden aan de zuidoostzijde van Sparrenheuvel plaats. Deze waren noodzakelijk in verband met nieuwbouw van het Bispinckpark op deze plek. De  graafwerkzaamheden werden deze archeologisch begeleid door Theo Nieuwenhuizen, lid van de Archeologische Werkgroep Haarlem e.o.. Tijdens deze begeleiding werden de verschillende houten afvoergoten uit de blekersperiode gevonden en gedocumenteerd.

Kachelfragment
Een bijzondere vondst was een wit kachelfragment die in de voormalige vijver achter het pand werd gevonden. Het betreft een decoratief profiel van faience. Faience is aardewerk, gemaakt van witbakkend klei met een laag witte tinglazuur. Bijzonder is de decoratie in de vorm van een zogenaamde eierlijst. Een eierlijst is een decoratief profiel in de vorm van een reeks eivormige figuren, meestal afgewisseld met pijlpunt of tong. Eierlijsten werden vaak toegepast in de Griekse en Romeinse bouwkunst, vooral bij Ionische kapitelen, en later in de renaissance. Een leuk detail over deze kacheltegel is een historisch gegeven over het interieur van het pand.Maria Nieuwenhuys-Lindner (1912-2008) verbleef als kind vaak bij haar oudooms en – tantes op Sparrenheuvel. In een brief aan haar kleindochter beschrijft ze de kachel waarvan deze tegel deel uitmaakte als een ‘ prachtige, witte hoge vierkante porselein kachel ‘. Deze stond in de biljartkamer, de grote kamer aan het einde van de gang, recht tegenover de ingang.

Warmtebron
Tegelkachels zijn ontstaan in Centraal Europa in de 12de en 13de eeuw. Later verbreidde het gebruik ervan zich uit over Noordwest-Europa. In de Middeleeuwen verwarmde men zich in de meeste huizen bij een open vuur op de vloer of in de wandschouw. Daarnaast kwam ook een gesloten warmtebron, de uit tegels van aardewerk gemetselde kachel in gebruik. De voordelen van de tegelkachel waren: afwezigheid van hinderlijke rook, een gelijkmatiger verspreiding van de warmte en een economischer brandstofverbruik. Maar daar hing dan wel een prijskaartje aan, want de vervaardiging was heel duur. Daarom treffen we ze in de 12de en 13de eeuw vooral aan in adellijke behuizingen. Behalve in adellijke woongebouwen zoals burchten en kastelen, zijn ook resten van tegelkachels in abdijen, herenhuizen, en in belangrijke stedelijke en openbare gebouwen gevonden.

Een tegelkachel

Kerstpakket!

In de rubriek ‘Vondst van de maand’ wordt kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het geen bodemvondst maar een doos van -jawel- een kerstpakket.

Tegenwoordig liggen alle opgegraven scherven keurig opgeslagen in professionele kratten in het gemeentelijk depot. Maar in de prille jaren van de Haarlemse archeologie werden door de AWH -nog voor de intrede van de inmiddels ook klassieke bruine kartonnen ROB-dozen- uiteenlopende doosjes en verpakkingen gebruikt. Een wel zeer bijzondere ‘vintage’ verpakking voor de vondsten is deze prachtige doos van een heus kerstpakket. Superleuk natuurlijk!! Het kerstpakket was voor medewerkers van de firma Cementbouw N.V. en dateert uit de jaren zestig van de vorige eeuw. Vermoedelijk was een van de vroegere leden werkzaam bij dit bedrijf en is de doos na de feestdagen niet weggegooid, maar duurzaam hergebruikt. 

Drink dr. Dennis!

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het niet een maar twee flesjes.

Soms komen we op opgravingen glaswerk tegen uit het begin van de twintigste eeuw. Vaak zijn de etiketten verdwenen en kunnen we meestal niet meer achterhalen welk middel in de fles heeft gezeten. Dit was wel het geval bij enkele flessen die in een glasstort werden aangetroffen. Op de zijkant ervan zijn duidelijk de initialen D.D.D. in het glas te lezen.

 

Huidaandoeningen
Na een speurtocht kwam het verlossende antwoord: een advertentie in het damesblad Libelle, uit 1941. Hierin wordt een middel aangeprezen dat als genezend en verlichtend tegen diverse huidaandoeningen en gebruikt als een soort schoonheidsmiddel. De letters D.D.D. staan volgens de advertentie voor dr. D. Dennis. Deze naam was niet zomaar een verzinsel. Vooral op Amerikaanse medicijnflessen kwamen dergelijke namen met dr. veel voor. het suggereerde een goede kwaliteit waardoor het product opviel en sneller werd verkocht.

 

Advertenties
Ook in het Haarlems Dagblad uit 1919 werden twee advertenties gevonden. Volgens de ene advertentie werkte het middel uitstekend bij zweren en grote pijnlijke etterende wonden. In de andere advertentie wordt het middel aangeprezen als ‘het beste voor de kinderen’ en ook dat het een grote hulp is tegen dauwworm en ringworm. Fraai is de afbeelding in deze krant met vier dansende kinderen rond een fles D.D.D.

Schiedamse glasfabriek “De Schie” anno 1912

Glasblazen
Flessen als deze werden in een zogenaamde trapvorm vervaardigd, waarbij de glasblazer de bol stroperig glas aan zijn blaaspijp uitblaast in een mal. Met zijn linkervoet kan hij de pedaal naar beneden trappen zodat de tweedelige mal openslaat en de fles die nog aan de blaaspijp vast zit verwijderd kan worden. Op de foto houden twee mannen een klem- of buspontiel vast, hiermee kon de fles aan de blaaspijp worden overgenomen om te worden losgemaakt en verder afgewerkt.

Vroomheid en zielenheil

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een pelgrimsinsigne.

De fragmenten van de pelgrimsinsigne van ’t Krom.

In 1988 is door de Archeologische Werkgroep Haarlem onderzoek verricht in de Bakenesserbuurt te Haarlem. Ter hoogte van ‘t Krom 29-39 kon op de locatie van enkele gesloopte panden een opgraving worden uitgevoerd. Op het terrein zijn diverse ophogingslagen uit de middeleeuwen aangetroffen. De ophogingslagen illustreren de expansie van de middeleeuwse stad Haarlem op het grondgebied Bakenes. De pelgrimsinsigne is aangetroffen op de stort van de opgraving, maar afkomstig uit de middeleeuwse ophogingslagen.

Souvenir
De fragmenten van de pelgrimsinsigne zijn de stille getuigen van een pelgrimstocht die door een middeleeuwse Haarlemmer is gemaakt. Het ondernemen van een pelgrimstocht was voor velen een teken van vroomheid en een poging om zielenheil te verkrijgen voor het hiernamaals. Ook werd een pelgrimstocht wel opgelegd als kerkelijke straf om boete te doen voor bepaalde zonden. De insignes dienden als souvenir, amulet of als bewijs voor de boetedoening van de ondernomen tocht.

Pelgrimsinsigne Maria met Kind, (Maria Aquensis), Tunica, Vera Icon, Aken, 1400-1450, Bureau Monumenten & Archeologie, Amsterdam.

Maria
Alhoewel de insigne zeer fragmentarisch is overgeleverd, kon de herkomst nog goed worden bepaald en kon het insigne worden gedateerd. Een van de fragmenten betreft namelijk de tunica van Maria. De tunica verwijst naar een gewaad van geelwitte oosterse stof, een van de belangrijkste relieken uit de reliekschat van Aken. Maria zou het gewaad hebben gedragen toen ze Christus baarde. De tunica is op veel Akense pelgrimsinsignes afgebeeld en wordt daarop vaak getoond door twee priesters of twee engelen. Van de Haarlemse insigne zijn naast de tunica randfragmenten met een ophangoogje en een houdertje voor een stukje glas overgeleverd. Dit stukje glas werd gebruikt om tijdens de vertoning een glimp van de tuniek op te vangen, zodat de drager van de insigne voor de  rest van zijn leven kracht, heil en zegen tegemoet kon zien. Vergelijkbare insignes worden tussen 1300-1400 en 1325-1375 gedateerd.

De Franse H. Jodocus (St Josse) als pelgrim ca. 1500. Wenen, privécollectie.

Massaproduct
Pelgrimsinsignes waren een massaproduct. Ze werden gemaakt van een legering van tin en lood en in mallen gegoten. Naast de goedkope tin-loodlegering werden in zilver of verguld zilver insignes gemaakt voor de meer kapitaalkrachtige pelgrims. Voor de reizigers waren de insignes een herkenningsteken van hun pelgrimsstatus. De insignes werden zodoende zichtbaar bevestigd op kledingstukken, hoed, pelgrimsstaf of aan de rozenkrans. De insignes boden bescherming op de lange en vaak ook gevaarlijke route en ze gaven de garantie onderweg van de ‘Werken van Barmhartigheid’ (eten, drinken en onderdak) te kunnen profiteren. Ook in het verdere leven van de pelgrim speelde het insigne een rol en had het een diepere betekenis dan alleen souvenir.

Toning van de tunica van Maria in 2014.

Actueel
Nog altijd, om de zeven jaar in juni, wordt de tunica van Maria uit de gouden schrijn tevoorschijn gehaald en aan de gelovigen getoond. In 2021 is het weer zover: noteer het vast in uw agenda en ga volgend jaar in juni naar Aken om dit bijzondere gewaad in de Dom te bekijken!

Tring, tring!

Gebruiksartikelen
In elke eeuw werd wel een of andere belasting op gebruiksartikelen geheven. Zo had je onder andere de deur-, wiel-, raam- en weeldebelasting. Hoe groter de deur of een raam, hoe meer je moest betalen. Van koetsen werden zelfs de wielen vervangen door een slede, want hier hoefde dan geen belasting voor betaald te worden. En fraaie meubels werden met zwart overgeschilderd om de weeldebelasting te ontlopen! Hardnekkig is nog steeds de hondenbelasting, die al uit de romeinse tijd stamt.

Duitse bezetter
Een bijzondere belasting in Nederland is de rijwielbelasting. Nederland had deze belasting afgekeken van de Fransen, die hier in 1893 mee begonnen. Er wordt al sinds 1897 op onze tweewieler belasting geheven. Rond 1924 werd verplicht om voor 3 gulden een belastingplaatje voor op je fiets te kopen. Dit metalen plaatje moest op de fiets worden bevestigd.

De rijwielbelastingplaatjes werden natuurlijk veel gestolen. Ze mochten vanaf 1933 dan ook op de linkerborst worden gedragen. De rijwielbelasting duurde tot 1941. De maakte toen een einde aan deze belasting. Deze maatregel werd door veel mensen positief ontvangen, niet wetende dat enige tijd later ook het geliefde fiets moest worden ingeleverd.

Fietsenmaker
In Haarlem werden aan het begin van een opgraving enige tientallen van rijwielbelastingplaatjes onder een vloer aangetroffen. Sommige plaatjes zaten nog in een houder en op enkele plaatjes stond nog een naam. (Op de afbeelding hiernaast is de naam deels afgedekt.)  Later bleek dat op de opgravingslocatie vroeger een fietsenmaker heeft gezeten. Mogelijk verdwenen de gehate belastingplaatjes door een gat in de vloer.

Eens kijken wanneer een uitgekookte politicus de fiets als melkkoe herontdekt…

 

 

Credits afbeelding fiets met rijwielbelastingplaatje:
website Burgers ENR – De Eerste Nederlandse Rijwielfabriek,
https://burgers-enr.net/img_5748/

 

Een halfje en een plakker!

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een cent.

Kerken
Regelmatig vinden we tijdens een opgraving muntstukken. Soms zijn het bijzondere munten van goud of zilver, maar vaak zijn het gangbare munten als duiten en euro’s. Een enkele keer vinden we een halve cent en een 2½ halve cent. Deze muntjes zijn vooral tijdens de opgravingen in de St. Bavo en de Waalse kerk in Haarlem gevonden. Vermoedelijk zijn de muntjes gevallen tijdens het collecteren en zo in de bodem beland.

Het decimale stelsel
De halve cent deed zijn intrede na de Franse periode In 1817 werd op grond van de muntwet het decimale stelsel ingevoerd. De eerste halve centen werden geslagen in 1818 en hadden een waarde van tweehonderdste deel van een gulden. De waarde van deze munt was gering, nog minder dan een duit waarvan er 160 in een gulden gingen. In de eerste twee jaar was de muntslag beperkt maar na deze aanloopperiode sloeg vaak miljoenen centen per jaar. De halve cent zou tot 1940 in gebruik blijven.

Koning Willem I
Tijdens de regeerperiode van Koning Willem I is op de voorzijde van de halve cent een gekroonde letter W tussen het jaartal afgebeeld en staat op de achterzijde een gekroond Nederlands wapen tussen ½ en de letter C. In 1878 veranderde de uitvoering van de munt: aan de voorzijde zijn twee samengebonden oranjetakken afgebeeld, met halve cent in het midden. Op de achterzijde is het wapen van het Koninkrijk der Nederlanden in tekst en beeld en het jaartal van emissie weergegeven.

Gezegdes
Er zijn over halve centen maar enkele gezegdes bekend, zoals ‘Ik vertrouw hem voor geen halve cent’ (iemand helemaal niet vertrouwen) en “Bekend zijn als een slechte halve cent” (overal bekend zijn net als ondeugdelijk geld). Een ander fraai gezegde gaat over opscheppers: ‘Geen halve cent in de zak en drie gulden aan het voorhoofd’.

 

Plakker
In 1877 werd een nieuw muntstuk in omloop gebracht, de 2 ½ cent. Deze munt wordt ook wel plakker, halve stuiver of 4 duitstuk genoemd. De uitvoering van de 2 ½ cent is vrijwel hetzelfde als de halve cent van 1936. De munt is alleen groter en voorzien van de aanduiding 2 ½ cent. De munt werd geslagen in brons, maar in de oorlogsjaren 1941 en 1942 werd deze van zink gemaakt. De munten uit 1942 gelden als zeldzaam, want vrijwel direct nadat ze waren geslagen werden ze weer vernietigd. Er zijn slechts 200.000 exemplaren in omloop gebracht. Na 1942 werden geen plakkers meer geslagen.

Een gezegde of spreekwoord over een 2 ½ cent is er eigenlijk niet, we kennen er eigenlijk maar een en dat zou een echte Haarlemse zijn: ‘ik heb geen rooie plakker!’ (helemaal geen geld hebben)

Loodjes uit de polder

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een aantal loodjes.

Eind jaren zeventig – begin jaren tachtig van de vorige eeuw zijn op het industrieterrein Waarderpolder in Haarlem enkele bergen grond gestort. Deze grond is door de heer Wim Post uitgebreid onderzocht. Hierbij werden met een metaaldetector maar liefst 125 (merk)loden gevonden. De waren waaraan deze loden oorspronkelijk hebben gehangen verschillen behoorlijk. Zo zijn er textielloodjes, merkloodjes, Joodse vleesloodjes, verzegelloodjes en accijnsloodjes aangetroffen. De loden dateren uit verschillende perioden. Zo stammen de oudste loodjes uit vijftiende eeuw en de jongste loodje uit de negentiende eeuw. Een bijzondere vondst is een loodje voor vlas uit Rusland. Op het lood staat S P B, een verwijzing naar Sint Petersburg. De loodjes zijn door de vinder aan de Historische Vereniging Haerlem geschonken en daarna aan de Archeologische Werkgroep Haarlem overgedragen.

Vondst
Gerrit_Adriaensz_Berckheyde_-_Haarlem_City_hall_with_figures_on_the_Grote_markt_-_1671_FHM_OS-I-10De vondst van zoveel loodjes bij elkaar is opmerkelijk. Het lijkt wel of iemand zijn verzameling loodjes heeft gedumpt. Mogelijk zijn al deze loden echter met grond en al afkomstig uit het stadhuis aan de Grote Markt in Haarlem, waar rond 1980 verbouwingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Bekend is dat in het stadhuis al in 1400 een lakenhal was gevestigd, in latere tijd kwam hier een Joodse (vlees)hal en een ijkkantoor bij.

Textielloodjes
Tijdens de productie van laken werden in verschillende fasen in het productieproces loden bevestigd. Zo werd het eerste lood al aan het begin bij het weven aan het laken bevestigd. Deze loden worden ook wel deelbewerkersloden genoemd. Op deze loden is meestal het wapen van de bewerker, een voorwerp of een huismerk met zijn initialen afgebeeld. Deze loodjes worden veel aangetroffen, omdat er aan elke rol textiel meerdere loodjes waren bevestigd. Als laatste wanneer het textiel door de staalmesters was goedgekeurd werd er een eindlood aan gehangen en mochten er geen bewerkingen meer plaatsvinden. Deze eindloden waren meestal voorzien van het stadswapen waar het textiel was vervaardigd. De voorschriften voor de kwaliteit van de weefsels waaraan de textielfabrikanten moesten voldoen waren omvangrijk. Ze verschilden ook per land, per stad, per tijdsperiode en per weefsel. In de loop van de eeuwen zijn zodoende in Europa vele honderden verschillende textielloden in omloop geweest.

Verzegelloodjes
De verzegelloodjes dienden om iets te verzegelen. Begin negentiende eeuw werden verzegelloodje onder andere gebruikt voor post- en geldzakken, mechanische apparatuur en meelzakken. En het is nog niet zo lang geleden dat er aan elke gasmeter een verzegelloodje hing dat men niet mocht verbreken.

Joodse vleesloodjes
De Joodse vleesloodjes werden gebruikt om ritueel geslacht vlees te markeren. Dit vlees moest uiteraard als “koosjer” herkenbaar zijn voor de kopers. De Joodse slagers werkten niet in de Vleeshal aan de Grote Markt, maar maakten gebruik van de Joodse (vlees)hal bij het stadhuis. Immers een koosjer geslachte kip hield men graag gescheiden van een geslacht varken. Vleesloodjes hingen tot voor kort ook aan de rookworsten van de Hema, maar deze loodjes hebben hun functie verloren.

Accijnloodjes
Tot slot zijn er diverse accijnloodjes aangetroffen. Ze werden gebruikt voor producten waarop accijns werd geheven, zoals vlees en drank. Op de voorzijde van accijnslo odjes is het Koninkrijkswapen dat in 1815 werd vastgesteld afgebeeld en op de achterzijde de tekst: regten & accijns soms afgekort tot R&A.

Onderzoek
De studie naar al deze loodjes is omvangrijk maar interessant en zegt ons veel over het gebruik ervan. Vooral bij de bestudering van de textielnijverheid zijn loodjes een welkome aanvulling.Vaak is het echter moeilijk om de herkomst of voorstelling van een lood te achterhalen of slaat men er maar een slag naar. Zo werd een textiellood met het fraaie wapen van de stad Stendal in Duitsland, bestaande uit een halve dubbelkoppige adelaar en rechts vier heraldische figuren, elders afgedaan als een dooie halve haan met vier eieren…

Vondsten Kasteel Huis ter Kleef te zien op Dag van de Architectuur

Op zaterdag 18 juni organiseert het Architectuurcentrum Haarlem de ‘Dag van de ExpositieOndergronds-banner1Architectuur 2016’ in Haarlem én Bloemendaal. Het thema is dit jaar ‘ONDERGRONDS’ waarbij al het bouwkundige wat zich onder onze voeten bevindt, centraal staat. En uiteraard doen de leden van de Archeologische Werkgroep Haarlem (AWH) enthousiast mee met dit aansprekende thema! Van 11.00 tot 14.00 uur is onze werkruimte voor architectuurliefhebbers geopend.

Bouwmateriaal en glas in lood
Na het BeIeg van Haarlem is het kasteel Huis ter Kleef in 1573 door de Spanjaarden opgeblazen. Het kasteel is in de jaren 1990-1994 door de Archeologische Werkgroep Haarlem (AWH) opgegraven en wordt momenteel uitgewerkt. In de werkruimte van de amateurarcheologen kunt u de vondsten van de opgraving bekijken. Naast de vele scherven keramiek en een maquette van het kasteel worden bijzondere middeleeuwse bouwmaterialen getoond, waaronder gedecoreerde schouwwangen en gebrandschilderd glas in lood.

LocatieDSC08033
Werkruimte AWH
Schoolgebouw Korte Verspronckweg 7-9 in Haarlem
(NB volg op het terrein de ONDERGRONDS-borden!)
Geopend van 11.00 tot 14.00 uur.

Zie ook: Programma Dag van de Architectuur.

Het Archeologisch Museum Haarlem doet uiteraard ook mee. Neem tussen 13.00 en 17.00 uur ook even een kijkje in het leukste ondergrondse museum van Haarlem!

 

Symboliek op een schotel

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een schotel.

Eén van de voorwerpen die uit de stortkoker van de keuken van Huis ter 0.90KLEV.0933.001bKleef in de gracht belandde is een schotel van roodbakkend aardewerk met witte slibversiering. De binnenzijde van de schotel is rondom versierd met halve cirkels van witte kleipap, die naast elkaar zijn aangebracht en die elkaar soms snijden. Al met al een fraai versierde schotel, maar er zit veel meer achter dan je op het eerste gezicht zou zeggen.

Betekenis
Voor de middeleeuwer bestond er een verbinding tussen de waarneembare 0.90KLEV.3305.001aen niet-waarneembare werkelijkheid. Het onzichtbare of ongrijpbare probeerde men te beïnvloeden door middel van het zichtbare. Alles in de waarneembare wereld kreeg een symbolische betekenis. Dit gold ook voor gebruiksvoorwerpen en hun versiering. Men probeerde met de tekens in de vorm van versieringen op het gebruiksaardewerk leven en dood, geluk en ongeluk, goed en kwaad te beïnvloeden. Het gebruiksaardewerk is vooral versierd met volksreligieuze symbolen die vruchtbaarheid, herleving en afweer van het kwade moeten bewerkstelligen.

Vruchtbaarheid
Vaak komen op laatmiddeleeuws aardewerk halve cirkels voor. Dit zijn symbolen bedoeld om de vruchtbaarheid te bevorderen. De halve cirkels kunnen op verschillende manieren ten opzichte van elkaar geplaatst zijn, wat veel mogelijkheden geeft in versieringen. De symbolen stammen al uit de vroege Germaanse tijd en staan symbool voor hemel en aarde, zon en maan of het mannelijke en het vrouwelijke.

Herleving
Een ander mooi voorbeeld is een slibversiering op een graapje (soort 0.02DAM.BP01B.013kookpotje), dat is gevonden in de Damstraat. Hierop staan weer de bekende bogen, afgewisseld met drie stippen. De stippen zijn afgeleid van de driespruit. Dit is herlevingsteken om de oneindige voortgang van het leven te symboliseren. Hierbij diende de natuur als voorbeeld: het spruiten van takken. Op dit graapje zijn dus zowel vruchtbaarheid als herleving te ‘lezen’.

Kortom, de boogjes op de schotel van Huis ter Kleef -en de driespruit op het graapje uit de Damstraat- zijn meer dan alleen versiering.