Lezing – het luxueuze leven van edelen en jonkvrouwen op Huis ter Kleef en wat opgegraven dierlijke resten daarover vertellen

Afdeling Kennemerland van de AWN – de Nederlandse Archeologievereniging – organiseert samen met de Archeologische Werkgroep Haarlem e.o. en het Archeologisch Museum Haarlem een lezing over het luxueuze leven van edelen en jonkvrouwen op Huis ter Kleef en wat opgegraven dierlijke resten daarover vertellen. De lezing wordt verzorgd door Kinie Esser, zelfstandig ondernemer en werkzaam bij archeozoölogisch onderzoeksbureau Archeoplan Eco. De lezing wordt mede georganiseerd ter gelegenheid van 780-jaar Haarlem.  

Jean Wauquelin. “Histoire du roi Alexandre” – folio 86 recto. Manuscrit enluminé, milieu du XVème siècle. Musée des Beaux-Arts de la ville de Paris, Petit Palais.

Wanneer: woensdagavond 26 november, aanvang 20.00 uur (zaal open om 19.30 uur)
Waar: Archeologisch Museum Haarlem, Grote Markt 18 K, Haarlem (onder de Vleeshal)
Aanmelden: Deelname is gratis. U kunt zich aanmelden (verplicht) voor de lezing via: aanmeldenarcheologie@outlook.com

Dierlijke resten
Tegenwoordig is het kasteel Huis ter Kleef in Haarlem een ruïne. Maar ooit was het decor voor een adellijk levensstijl, met privileges op jacht en valkerij en feestbanketten in luisterrijke zalen. Bijna 65.000 (!) opgegraven botten zijn in de afgelopen jaren door Archeoplan Eco onderzocht. Ze zijn van minstens 134 verschillende diersoorten die niet alleen vertellen over de copieuze feestmalen, maar ook over de dagelijkse kost. Het zijn tevens de resten van succesvolle jachtpartijen, de roofvogels die daarbij werden gebruikt en de prooien die werden gevangen. Die prooien laten zien dat er specifieke gewoonten bestonden bij de jachtpraktijken.

Afval
Overal in en rond het kasteel is afval terechtgekomen. En omdat geen afvalberg hetzelfde is krijgen we een idee hoe het kasteel werd bewoond en welke activiteiten op de verschillende locaties hebben plaatsvonden. Veel afval is afkomstig van voedsel. Het biedt daardoor ook een inkijkje in de manier waarop maaltijden werden bereid en hoe ze werden opgediend.

Opgraving
Dit alles zijn we te weten gekomen door de systematische en intensieve opgraving die door de leden van de Archeologische Werkgroep Haarlem e.o. (AWH) is uitgevoerd. Die bijzondere prestatie was voor de Rijksdienst Cultureel Erfgoed aanleiding om het archeozoölogisch onderzoek te financieren.

Kinie Esser
Is in 1992 afgestudeerd in de Ecologische Archeologie aan de Universiteit van Amsterdam. Sindsdien is ze als zelfstandig ondernemer werkzaam bij het archeozoölogisch onderzoeksbureau Archeoplan Eco. Vanaf 1998 werkt zij samen met Joyce van Dijk. Inmiddels heeft Kinie ruim 30 jaar ervaring met onderzoek aan skeletresten van zoogdieren, vogels en vissen, afkomstig uit honderden vindplaatsen uit Nederland en België, daterend van de vroege steentijd tot in de vorige eeuw.

De vlucht naar Egypte

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een bord met een bijzondere afbeelding.

De meeste mensen zijn wel bekend met het kerstverhaal de geboorte van het Christuskind, de Drie Wijzen uit het oosten, de stal te Bethlehem enz. Minder bekend is het verhaal van de vlucht van de heilige familie naar Egypte. In 1990 werd in een beerput in de Morinnesteeg in Haarlem een bordje met een voorstelling van de vlucht naar Egypte gevonden. Op het bord is Maria met het kind op een ezel afgebeeld, met Jozef er naast. Het bord is uitgevoerd in de faience techniek en te dateren omstreeks 1660.

Prent
Van de vlucht naar Egypte zijn veel schilderijen en tekeningen gemaakt maar op keramiek komt deze gebeurtenis niet veel voor. Afbeeldingen op borden en tegels hadden meestal een schilderij of prent als voorbeeld. Mogelijk is de hieronder afgebeelde prent van de Zuid-Nederlands graveur, tekenaar en uitgever Johannes Wierix (1549-1620) als voorbeeld voor de afbeelding op het bordje gebruikt.

Bloedbad
Jezus was drie dagen oud -dus op 28 december in onze tijdsrekening- toen koning Herodes een bloedbad liet aanrichten onder alle pasgeboren jongetjes in Bethlehem. Hem was ter ore gekomen dat er een nieuwe koning was geboren, in Bethlehem – en dat was iemand door wie hij zich bedreigd voelde. Een door God gezonden engel waarschuwde Jozef en Maria om met hun pasgeboren baby naar Egypte te vluchten. Enkele jaren later, na de dood van Herodes, keerde de familie terug naar Nazareth.

Onnozele kindertjes-dag
De dag van de kindermoord wordt ook wel onnozele kindertjes-dag genoemd, (‘Onnozel’ komt van onnosel, de Middelnederlandse vertaling van het Latijnse woord  innocens, dat ‘onschuldig’ en ‘onschadelijk’ betekent).

Afbeelding prent Johannes Wierix: Wiki Commons

Een Spaanse exoot

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een Spaans kannetje.

Het meeste aardewerk dat tijdens een opgraving in Haarlem wordt aangetroffen bestaat uit roodbakkend aardewerk. Maar soms worden er scherven van voorwerpen gevonden waarvan niet meteen bekend is waar ze zijn vervaardigd. In 1994 werd tijdens een opgraving in de Kruisstraat te Haarlem een beerput aangetroffen. Het materiaal uit deze put is dateerbaar in de 17e eeuw en bestond uit de voor die tijd gebruikelijke scherven roodbakkend aardewerk en steengoed. Een uitzondering hierop waren fragmenten van een voorwerp van dunwandig wit bakkend steengoed dat beschilderd is geweest. Helaas zijn er grote delen weg van de beschildering weg, maar op de hals zijn nog enkele letters in rood aanwezig en naast het oor in rood een soort kwastje (afb. 1).

Afb. 1: Het kannetje uit beerput opgraving Kruisstraat, het oor ondersteund.

Navraag bij diverse kenners van aardewerk over de herkomst van dit voorwerp deden de wenkbrauwen fronsen. “Nog niet eerder gezien” was een veelgehoorde reactie. Na enige tijd kwam een keramiekkenner met een antwoord; dergelijke voorwerpen had hij weleens gezien op de schilderijen van een Spaans schilder genaamd: Francisco de Zurbaran (1598-1664). En inderdaad werd vergelijkbaar keramiek aangetroffen op zijn schilderijen. Op een van zijn werken zie we een stel geestelijken aan een gedekte tafel met twee drinkbekers (afb. 2). De bekers hebben twee oren en zijn aan de voorzijde beschilderd. Het betreft een heraldische afbeelding uit de rooms-katholieke kerk (afb. 3).

Afb. 2: Schilderij ‘San Hugo en el refectorio de los cartujos’ (ca.1655) van Francisco de Zurbarán en afb. 3: detail van een kannetje op het schilderij.

Wel heel bijzonder is dat het kwastje op het Haarlemse voorwerp overeenkomt met de kwastjes op afgebeelde drinkbekers. Vermoedelijk heeft het Haarlemse voorwerp ook twee oren gehad en een beschildering met attributen van de geestelijkheid. In de kerkelijke heraldiek bestaan strikte regels over kleur en attributen. Zo zou het rode kwastje op de Haarlemse beker kunnen verwijzen naar een kardinaal of bisschop. Hiervoor in aanmerking komt de kardinaal-infant Ferdinand van Oostenrijk (1609-1641), zoon van Filips III van Spanje, aartshertog van Toledo en landvoogd van de zuidelijke Nederlanden (afb. 4).

Afb. 4a: Ferdinand van Oostenrijk (1609-1641) door Antoon van Dyck en afb. 4b: het kardinaalswapen van Ferdinand.

  • Bron: Schilderijen van Francico de Zurbaran
  • Afbeeldingen van Wikicommons

Stilleven (ca. 1630) door Francisco de Zurbaran.

Kleipijpen!

In de rubriek ‘Vondst van de maand’ wordt kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een van de meest bekende bodemvondsten: de kleipijp. Een kleipijp werd gemaakt van witbakkende klei. Het was een breekbaar product. Daarom worden ze veel aangetroffen

Kop van een kleipijp met een stukje steel, reliefmerk in de vorm van een merel en een gekroonde M in een halo van puntjes, met aan de andere zijde een roos, datering 1730-1750, gemaakt in Gouda. Determinatie: Bert van der Lingen.

Geschiedenis
Christopher Columbus bracht de tabak mee uit Amerika naar Europa.  Aan het einde van de 16e eeuw was tabak nog een kostbaar product.  In de Tachtigjarige Oorlog vochten Engelse huursoldaten mee. Er werd echter niet altijd gevochten. Om toch geld te kunnen verdienen werkten de soldaten als pijpenmaker. Zo ontstonden er vooral in waterrijke gebieden bedrijfjes. De producten konden per boot naar andere plaatsen worden vervoerd. Ze vestigden zich bijvoorbeeld in Amsterdam, Gouda, Leiden en Utrecht. De pijpenmakers werkten samen met pottenbakkers. Zij bakten de pijpen af.  De pijpenmakers waren verenigd in een gilde. Vooral in Gouda waren ze succesvol. Zij maakten hoogwaardige producten.

Vorm van de kleipijp
In het begin van de 17e eeuw rookte men nog uit korte pijpjes met kleine kopjes en dikke stelen. De techniek om pijpen te maken werd beter, evenals het bakproces. De pijpen werden daardoor langer en de stelen dunner. De duurste pijpen uit de 17e en 18e eeuw zijn niet de versierde pijpen. Het zijn de pijpen die goed zijn afgewerkt. Ze werden vaak gepolijst en uiteindelijk “geglaasd”. Hierdoor ontstond een glans. De stelen van de pijp konden wel een lengte krijgen van 80 centimeter.

Kop van een tabakspijp met een stukje steel, reliefmerk aan één zijde in de vorm van een kaal boompje met arm en tulp, datering 1715-1771. determinatie Bert van der Lingen.:

Merken
Veel pijpjes dragen een merk in het hielstuk of op de zijkant van de kop van de pijp, ook wel ketel genoemd. Van veel Goudse merken is bekend wanneer het voor het eerst werd uitgebracht en tot wanneer het merk werd geproduceerd. Daarom is het vinden van een pijpenkop bij een beerputonderzoek een goede bron van informatie.
De merken werden aangebracht met hielstempels. Vanaf ongeveer 1625 werd in Gouda het stempeltje vervaardigd door een stempelsnijder. Het gestempelde merk was bedoeld ter herkenning van de pijpenmaker. Reliëfmerken komen vanaf 1630 op pijpen voor, tegen het einde van de 17e eeuw wordt dit meer algemeen. Ze worden aangetroffen op de zijkant van de ketel (pijpenkop).

Diverse hielmerkjes van tabakspijpen.

Haarlem
In Haarlem waren ook pijpenmakers werkzaam, maar het waren er niet veel. In de Spaarnwouderstraat is in een beerput met 17e-en 18e eeuwse inhoud een bijzonder grote hoeveelheid pijpen gevonden. Tien daarvan hadden het wapen van Haarlem.

Nationale Archeologiedag
Op zondag 16 juni 2024 is de Nationale Archeologiedag in Haarlem. De Stichting PKN (Stichting voor onderzoek historische tabakspijpen) komt naar de Bakenesserkerk en organiseert een ruil- en determinatiedag. Dit in samenwerking met Archeologie Haarlem en Team Erfgoed. Dit is van 10.00 tot 16.00 uur. Adres Vrouwestraat 12.

Komt allen!

Literatuur:

  • Verscholen in vuil Johan Ekkel, pp 102 -103
  • Merken en merkenrecht van de pijpenmakers in Gouda, D.H. Duco
  • Kleipijpen, drie eeuwen kleipijpen in foto’s, W. Krommenhoek en A. Vrij, hoofdstuk 5
  • Zesduizend jaar Haarlem A. Van Zalinge, p 221

Het pisglas van ‘t Krom

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een urinaal, oftewel een pisglas.

Leden van de AWH in actie tijdens de opgraving.

In 1988 is door de leden van de Archeologische Werkgroep Haarlem een archeologisch onderzoek uitgevoerd op een braak terrein ter hoogte van ’t Krom 29-39. Naast dikke ophogingslagen uit de periode 1350-1360 zijn er diverse sporen uit latere perioden aangetroffen, waaronder waterputten en beerputten. In de beerputten zijn in de beer, poep van de bewoners, veel fragmenten van gebruiksvoorwerpen gevonden, zowel van keramiek al van glas. Naast diverse drinkglazen, flessen en een drinkschaal uit de zeventiende eeuw is er ook een pisglas aangetroffen. Het pisglas dateert uit de periode 1600-1675.

Het pisglas uit de beerput van de opgraving op ’t Krom.

Glasvondsten
Alhoewel tijdens opgravingen vaak grote hoeveel heden scherven van keramiek worden gevonden zijn glasvondsten heel wat minder talrijk. Zo is het aantal glazen voorwerpen in de beerput beperkt tot 11 stuks. In andere beerputten is helemaal geen glas aangetroffen. De vondst van een pisglas op de locatie in de Bakennesserbuurt is niet opmerkelijk. Naast het gebruik van pisglazen in hospitalen werden ze namelijk ook gebruikt in burgerlijke contexten. Alhoewel het pisglas in scherven is gevonden kon het model dankzij ijverig puzzelwerk worden gereconstrueerd. Het pisglas bestond uit een bolvormig lichaam, voorzien van een hals met een platte rand.

Prudentia (detail) door Pieter Breughel (1564-1638).

Pis kijken
In vergelijking met de gevonden glasscherven van de andere voorwerpen zijn de glasscherven van het pisglas zeer dun en helder. Dit was nodig om de kleur van de urine in het pisglas goed te kunnen bestuderen. Aan de hand van de kleur van de plas werd een diagnose voor de ziekte van een patiënt gesteld. Het geringste kleurverschil kon zo worden waargenomen. Oudere pisglazen waren vaak nog gemaakt van wat dikker groen glas en waren hierdoor niet ideaal in het gebruik.

Deze manier van diagnosticeren was tot ver in de zeventiende eeuw populair. Of de zieke weer is herstelt is helaas niet uit de opgravingsgegevens uit te maken. Het pisglas is op een zeker moment gebroken en weggegooid.

 

Fragmenten glas uit Haarlem waaronder twee platte randfragmenten van dikke groenkleurige pisglazen.

Een prins in brokken!

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een tegeltableau.

Begijnhof
In 1975 vond op het Begijnhof een opgraving plaats. In een beerput werden verschillende voorwerpen van keramiek aangetroffen, waaronder enkele fragmenten van een tegeltableau. Op deze fragmenten zijn diverse geschilderde elementen te herkennen, zoals een deel van een harnas met een staf, een baard boven een kanten kraag en de bovenzijde van een hoofd. Van de andere fragmenten werd de versiering niet zo gauw herkend. Wie zou dit kunnen zijn? Het moest wel een persoon van aanzien zijn geweest vanwege de staf, zoals die werd gedragen door onder andere Fernando Alvarez de Toledo of Michiel de Ruyter als teken van gezag.

Digitaal opgraven
Via het internet werd al gauw duidelijk dat op het tableau prins Frederik Hendrik van Nassau staat afgebeeld. Een vrijwel exact tableau met de prins is 1619 gedateerd en voorzien van zijn naam. Makkelijker kan haast niet. Een schilderij of gravure van de prins heeft voor beide tableaus als model gediend. Maar wie was nou eigenlijk deze prins? Veel mensen weten niets van hem af, dus hierbij een kleine greep uit de vaderlands geschiedenis.

Willem van Oranje
Frederik Hendrik 1584- 1647, graaf van Nassau, prins van Oranje, was het jongste kind van Willem van Oranje en Louise de Coligny. Hij werd geboren enkele maanden nadat het gezin had moeten vertrekken uit Antwerpen. Frederik werd door zijn moeder met grote zorg opgevoed en droeg levenslang in uiterlijke en innerlijke beschaving, alsmede in zijn religieuze opvattingen het stempel van haar tolerante en vrijzinnige geest.

Militaire loopbaan
Bestemd voor een militaire loopbaan, werd Frederik door kopstukken uit prins Maurits’ keurtroepen in krijgskunde onderwezen. Ruim een jaar diende hij als page aan het Franse hof, maar in 1599 keerde hij op verlangen van de Hollandse regenten naar de Nederlanden terug.

Op de fragmenten: links een deel van een helm met pluim, geheel boven een deel van een hoofd, een baard met molensteenkraag, een deel van een gordel en als laatste een deel van een harnas met staf.

Als lid van prins Maurits’ staf nam hij al deel aan diens operaties; de slag bij Nieuwpoort (1602), belegeringen van Grave (1602), Sluis (1604) en Bredevoort (1607). Na afloop van het Twaalfjarig bestand (1621) werd hij generaal der cavalerie en vlak voor de dood van Maurits (1625) opperbevelhebber van de Staatse legers. Kort daarna werd hij diens opvolger als kapitein- en admiraal-generaal en tevens stadhouder van Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijssel.

Als “stedendwinger” vestigde hij zijn naam door de geslaagde belegeringen van onder andere Groenlo (1627), Maastricht, Sittard, Roermond (1632) en ten slotte Sas van Gent (1644). Een bezig baasje dus, die ook in de toenmalige politiek zijn mannetje stond. In 1647 stierf Frederik op 63 jarige leeftijd, een jaar voor de Vrede van Munster.

Afbeelding compleet tegeltableau:  collectie Rijksmuseum Amsterdam.
Zie: http://hdl.handle.net/10934/RM0001.COLLECT.54802

Gebrandschilderd glas

De naam zegt het al; gebrandschilderd glas is vensterglas dat is beschilderd met een verfsoort, grisaille genaamd, dat door verhitting op het glas werd inbrand. Gebrandschilderd glas komt al voor sinds de middeleeuwen maar was voor de gewone man onbetaalbaar om aan te schaffen. Alleen in geestelijke instellingen en door rijke personen werd het gebruikt.

Mode
In afgelopen eeuwen vonden veel mensen het gebrandschilderd glas vaak oubollig en het hield ook licht tegen. Er werd vaak voor gekozen om de fraaie glaspanelen te vervangen voor kleurloos glas. Veelal werd het glas in lood uit de sponning gehaald, waarbij het glas werd stukgeslagen en het lood werd verzameld, want hier had je immers nog wat aan. Je kon er vislood van gieten of het lood verkopen bij de ijzerboer. Ook het glas werd verzameld en weer omgesmolten.

Glasvondsten
Een enkele keer wordt bij een opgraving dergelijk glaswerk aangetroffen, soms in enorme hoeveelheden, zoals in Roermond, waar een 1.200 kilo glas werd geborgen uit een kelder, en in Alkmaar 200 kilo uit een tonput. In mindere kilo’s werden ook vondsten gedaan in Zutphen en Oldenzaal. Vondsten van gebrandschilderd glas zijn in Haarlem zelden gevonden. Tot nu toe zijn in 50 jaar tijd maar twee complexen opgegraven, waarbij meerdere stukken van dit glas werden aangetroffen. Bij de opgraving Huis ter Kleef in de jaren 1990-1994 werden wat fragmenten aangetroffen uit de 15e eeuw en tijdens onderzoek in 1970 in de Frankenstraat zijn fragmenten uit de 17e eeuw gevonden.

Verwering
Soms is het glas niet aangetast door het lange verblijf in de grond en zijn de kleuren en beschildering in goede conditie. Maar als het glas is verweerd is het ondoorzichtig geworden en zelfs met een sterke lamp erachter kan vrijwel niets meer van de brandschildering worden waargenomen.

Strijklicht
Een goede manier om de brand-beschildering toch te bekijken en digitaal vast te leggen is om het glas wat schuin te houden waardoor met strijklicht van zon of lamp de contouren van de beschildering zichtbaar worden. Daar waar de grisaille is ingebrand is het glas dof, de rest van het glasoppervlak heeft wat glans gekregen door het strijklicht.

Gruis
Maar soms is het glas dusdanig aangetast dat het na verloop van tijd uiteenvalt in een hoopje klein gruis en vele glittertjes. We kunnen hier toch niet veel tegen doen, als we het glas impregneren zal in veel gevallen de grisaille-tekening wegvallen…

Europa uit de grond! Open Monumentendag op Huis ter Kleef

Op zaterdag 8 september laten de leden van de Archeologische Werkgroep Haarlem (AWH) u met andere ogen naar het kasteel Huis ter Kleef in de Haarlemmer Kweektuin kijken. Van steengoed kannen uit Duitsland en België tot glas uit Venetië en munten uit Engeland. Uit de grond van de Haarlemmer Kweektuin zijn voorwerpen uit alle windstreken van Europa gevonden. En wat te denken van de Engelse en Franse voorbeelden voor de bouw van het kasteel Huis ter Kleef zelf, en het Franse ‘Jeu de Paume’ dat de heren va Brederode in hun eigen kaatsbaan speelden? De Haarlemmer Kweektuin is veel Europeser dan je denkt!

Van 10.00 tot 16.00 uur wordt in de Haarlemmer Kweektuin door de leden van de AWH het Europese verhaal van het kasteel Huis ter Kleef en de opgegraven voorwerpen verteld. Kom langs en bekijk onze stand met vondsten!

 

 

 

Een kacheltegel uit Huis ter Kleef

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een kacheltegel.

Het kasteel Huis ter Kleef was in 1572 en 1573 het hoofdkwartier van de Spanjaarden tijdens het Beleg van Haarlem. In 1573 werd het kasteel opgeblazen door Don Frederik (de zoon van de hertog van Alva). Dit deed hij om te voorkomen dat de Geuzen zich in het kasteel zouden vestigen om Haarlem te heroveren. Tijdens archeologisch onderzoek in de jaren negentig van de vorige eeuw is een deel van de gracht opgegraven. Toen kwamen tussen een enorme berg scherven, een paar stukken van een kacheltegel tevoorschijn, die eenmaal aan elkaar gepast, een bijna complete tegel vormden.

Warmtebron
Tegelkachels zijn ontstaan in Centraal Europa in de 12de en 13de eeuw. Later verbreidde het gebruik ervan zich uit over Noordwest-Europa.In de Middeleeuwen verwarmde men zich in de meeste huizen bij een open vuur op de vloer of in de wandschouw. Daarnaast kwam ook een gesloten warmtebron, de uit tegels van aardewerk gemetselde kachel in gebruik. De voordelen van de tegelkachel waren: afwezigheid van hinderlijke rook, een gelijkmatiger verspreiding van de warmte en een economischer brandstofverbruik. Maar daar hing dan wel een prijskaartje aan, want de vervaardiging was heel duur. Daarom treffen we ze in de 12de en 13de eeuw vooral aan in adellijke behuizingen. Behalve in adellijke woongebouwen zoals burchten en kastelen, zijn ook resten van tegelkachels in abdijen, herenhuizen, en in belangrijke stedelijke en openbare gebouwen gevonden.

Vervaardiging
De tegelkachels bestonden uit een onderbouw waarin het vuur werd gestookt en een bovenbouw die de uitstraling van de warmte verhoogde. Ze werden met de achterzijde tegen een muur geplaatst en van brandstof voorzien door een opening in de wand. Dit gebeurde vanuit een aangrenzend vertrek, bijvoorbeeld de keuken of een buitenplaats. Via deze weg werd ook de rook afgevoerd. Vroege kachels waren opgebouwd uit eenvoudige steen- en mortelmetselwerk waarin ronde potten van aardewerk werden ingemetseld. Op deze wijze vergrootte men de warmteuitstraling. In de tweede helft van de 14de eeuw kwam de nistegel in productie. In de loop van de 15de eeuw onderging de nistegel een verfijning door middel van een open siergevel van vormsnijwerk die vaak ontleend werd aan de laatgotische architectuur.

Reliëftegel
Rond 1500 werd de nistegel geleidelijk verdrongen door de reliëftegel, ook wel paneeltegel genoemd. Op dit soort tegels was het makkelijker om reliëfvormen en polychroom beschilderde decoraties aan te brengen. De tegel uit Huis ter Kleef is zo’n paneeltegel. Op de achterzijde zijn behalve roetsporen ook vaak nog de afdruk van een doek zichtbaar die men gebruikte om de tegel van de mal te scheiden. Dit is ook te zien op de Kleefse tegel. Gebruikte men in de 14de en 15de eeuw voornamelijk groen- en in mindere mate geelkleurig loodglazuur, aan het einde van de 15e eeuw lukte het de tegelbakkers ook witte, zwarte, blauwe, paarse, oranje en bruine kleuren te verkrijgen. Groenkleurig loodglazuur werd echter het meest toegepast.

Decoratie en symboliek
De ontwerpers van kacheltegels gebruikten beeldmateriaal uit hun tijd zoals houtsneden en etsen en gravures. Aan de afbeeldingen lag vaak een symbolische betekenis ten grondslag. Ze werden versierd met blad- en bloemmotieven, dieren en fabeldieren, heraldische afbeeldingen, heiligen, krijgslieden en edelen (minneparen). In de 16de eeuw waren voorstellingen uit het Oude en Nieuwe Testament populair.
De kacheltegel van Huis ter Kleef heeft veel van het dekkende glazuur over de witbakkende klei verloren. Gelukkig is nog wel het reliëf van de decoratie te zien. Op een soortgelijke tegel, die in Utrecht gevonden is en ca. 1500 gedateerd wordt, is duidelijker te zien hoe de Kleefse kacheltegel er uit zag. De tegel heeft een architectonisch kader in de stijl van de late gotiek. Op de gedraaide zuiltjes bevindt zich een pinakel. Binnen dit kader bestaat de versiering uit distels binnen een gotische boog. De twee distelranken kruisen elkaar en eindigen in twee paar tegenover elkaar liggende bloemen. Beneden omsluiten de ranken het initiaal IHS. Helemaal onderaan bevind zich een rand waarop een golvende bladrank voorkomt.

Ook in Keulen is een soortgelijke tegel gevonden. Er zijn een paar kleine verschillen. Op de Keulse tegel komen ook sterretjes voor, en de letters IHS staan in spiegelbeeld. In Keulen zijn ook soortgelijke tegels gevonden met de letters MA. Dit staat voor Maria. Het motief van de distelrank op keramiek en kacheltegels komt in Keulen sinds omstreeks 1500 voor.

De distel is het symbool van het lijden op aarde en de zonde, vanwege de vervloeking van Adam door God (Genesis 3 : 17-18) “… is de aardbodem om uwentwil vervloekt; al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft, en doornen en distelen zal hij u voortbrengen, en gij zult het gewas des velds eten.”. De distel is een stekelige plant en vanwege het verband met de doornen in de passage hierboven, is het ook een symbool geworden voor het lijden van Christus (denk aan de doornenkroon).

IHS
Het monogram IHS is de weergave van de eerste drie letters van Jezus in Griekse hoofdletters. In de loop der tijden werd het Grieks verdrongen door het Latijn. Men herkende in IHS geen Griekse letters meer, maar meende te maken te hebben met een Latijnse afkorting. Bijvoorbeeld Iesus Hominum Salvator’ (= Jezus de redder van de mensen). Een andere verklaring is In Hoc Signo [vinces], in dit teken [zult ge overwinnen], een verwijzing naar de droom van de Romeinse keizer Constantijn. Volgens de legende zag hij vóór de belangrijke slag bij de Milvische brug in een visioen een kruis, wat ertoe leidde dat hij zich na de overwinning tot het christendom bekeerde. Toen in de late Middeleeuwen de Jezusdevotie een grote vlucht nam, onder invloed van Bernardus van Clairvaux en Franciscus van Assisi gebruikte men het monogram graag als herkenningsteken. Vooral de H. Bernardinus van Siena [1380-1444) droeg ertoe bij. In zijn preken spoorde hij zijn toehoorders aan om de naam van Jezus te verspreiden. Letterlijk, op de gevel van hun woning en binnenshuis, als teken dat de bewoner Jezus in zijn hart had.

Bij Huis ter Kleef zijn verder geen kacheltegels of fragmenten van kacheltegels gevonden. Mogelijk zijn bij de afbraak van het kasteel de resten van de kachel met het bouwpuin afgevoerd. Individuele tegels kunnen wel secundair gebruikt zijn als decoratie en nog lange tijd de woonkamer hebben opgesierd.

Kannen met baarden!

In deze rubriek wordt elke maand kort en krachtig een bijzonder, apart of juist heel gewoon opgegraven voorwerp belicht. Deze maand betreft het een baardman kan.

Onder de vele scherven die tijdens de opgraving van het Huis ter Kleef (1990-1994) zijn gevonden waren ook fragmenten van een bijzonder type kan, namelijk baardmannen. Dit zijn kannen uit de 16e eeuw tot en met de 18e eeuw, met op de hals een bebaard gezicht. De kan zelf kent verschillen van vorm; klein en bol of langgerekt met brede of smalle hals. Verder komen er ook andere versieringen voor op de buik, zoals acanthusblaadjes, medaillons etc. Dit is afhankelijk van de productieplaats en de ouderdom van de kan.

Huis ter Kleef
Een van de baardmankannen van Huis ter Kleef betreft een fraaie witte baardman kan. De kan is gemaakt in het Duitse Siegburg en dateert uit de periode 1550-1573. De kan is gedecoreerd met portret medaillons en acanthusblaadjes en een decoratieve band op de buik. En uiteraard is de kan van een fraai baardman-masker voorzien. De kan is vrijwel intact. Alleen het oor van de kan ontbreekt.

Herkomst
De baardmankannen komen uit het Rijnland, met name uit Keulen, Frenchen, Raeren en Sieburg. Een kan moet van hard en niet poreus materiaal zijn. Om deze harde structuur te krijgen werden de kannen op een hoge temperatuur van 1200-1400 graden Celsius gebakken. Niet iedere kleisoort is hiervoor geschikt. In het Rijnland, rondom Keulen, werd wel de goede klei soort aangetroffen.

Brandgevaar en oorlog
Van 1540- 1560 werden de pottenbakkers vanwege brandgevaar, produceren van giftige gassen en mogelijk ook op religieuze gronden uit Keulen geweerd en zijn naar het nabij gelegen Frenchen getrokken. Omdat de pottenbakkers in Frenchen op de zelfde wijze bleven produceerden is het moeilijk om het verschil te zien tussen de kannen gemaakt in Keulen of die uit Fenchen.
Onder invloed van oorlogsgeweld zijn rond 1600 de pottenbakkers opnieuw verhuisd. Dit keer naar Stadlohn en Vreden in West-Munsterland. Hier werd de productie van baardmankannen voortgezet. De productie in Frenchen is echter niet gestopt. In Frenchen zijn dan ook de meeste kannen gemaakt.

Productie
Na het draaien en drogen van de kannen werden de baardman-gezichten en de andere decoraties op de kannen aangebracht. Met behulp van een matrijs/mal krijgt een plakje klei de vorm van het gezicht. Dit gezicht werd met behulp van dunne kleipap op de hals van de kan geplakt. Op dezelfde wijze werden versieringen als bladranken en medaillons aangebracht. Daarna werden de kannen gebakken. Soms werd op de ongebakken kruik nog een dunne kleipap (engobe) aangebracht. Het resultaat was een egaal bruin gekleurde kan. De baardmankannen zijn voorzien van een zoutglazuur (NaCl). Vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw werden met behulp van kobalt ook blauwe accenten aangebracht.

Wie o wie?
Op de vraag of het gezicht op de kannen een bepaalt persoon voorstelt is niet een definitief antwoord te geven. Wel zijn er een aantal suggesties:

Bellarminus of de hertog van Alva
De naam van Robertus Bellarminus (1542-1621), jezuïet en docent te Leuven en Rome wordt wel genoemd. Omdat hij als fel verdediger van de katholiek kerk zich keerde tegen het protestantisme en drank misbruik, zou zijn gezicht op de kan bedoeld zijn om hem belachelijk te maken. Opmerkelijk is dat in het Engels de baardman kan ‘bellamine’ wordt genoemd. Het is wel jammer dat de baardmankannen al ruim veertig jaar werden gemaakt voordat Robertus Bellarminus werd geboren.
Als andere mogelijkheid, die wordt wordt geopperd is dat de kannen de hertog van Alva (1507-1582) moesten bespotten. Ook hier geld weer dat de kannen er al waren voordat Alva door koning Phillips II als landvoogd naar de Nederlanden werd gestuurd.

Karel de Grote of wildeman
Sommige vergelijken de baardman kannen met de afbeelding van Karel de Grote op een reliekenbuste, die in Aken wordt bewaard. Karel de Grote wordt hier afgebeeld met een kort golvende baard en een strak gezicht overeenkomend met het gezicht op de kannen. Een andere suggestie is dat het bebaarde gezicht op de kan Christus moet voorstellen. Er zijn kannen met drie koppen op de hals, dit zou verwijzen naar de goddelijke drie eenheid. Een totaal andere verklaring is dat het gezicht op de kan de wildeman voorstelt. De wildeman, een mythische creatie met het uiterlijk van een mens maar dan geheel behaard, die een primitief leven leidde in de natuur, was als afbeelding erg populair in de middeleeuwse kunst.

Puntneus kannen
Als afsluiting moet hier nog de puntneus kan worden genoemd. Deze wordt gezien als de voorloper van de baardman kan. Beide kannen verschillen in de vorm van het gezicht. De gezichtjes van de puntneus kan zijn geboetseerd in plaats van met een mal aangebracht.